Verloren Bieren – 47 – De Praktische Bierbrouwer (2)
De vorige keer gaf ik jullie een eerste blik op het nagenoeg onvindbare boekje De praktische bierbrouwer dat in 1866 in Amsterdam uitkwam. Een boekje dat het brouwproces en de kennis over bierbrouwen in Nederland in die tijd beschrijft, inclusief, en dat is natuurlijk het mooiste, een hele rits recepten van ‘zeer gezochte biersoorten’. Maar voordat we ons aan die recepten gaan laven, toch nog even kijken naar de vraag: wie is toch die anonieme ‘oud-brouwer’ die dit boekje heeft samengesteld?
Er valt wel iets over te zeggen. Uit het boekje blijkt duidelijk dat de brouwer praktische ervaring had met ondergistend brouwen. Niet alleen wordt het maken van ‘Hollands Beijersch‘ bier beschreven, ook diverse traditionele Nederlandse biersoorten beschrijft hij verrassend genoeg als ondergistend! Een ander recept dat hij geeft is dat van ‘Hollandsche Ale’, dus ook Engelse stijlen waren hem niet vreemd. In eerste instantie dacht ik daarom aan iemand uit de omgeving van de brouwerijen De Hooiberg of De Haan & Sleutels in Amsterdam. Beiden produceerden in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw ‘Hollandsch Beijersch’ en ‘Hollandsche Ale’. De Hooiberg stuurde in 1859 naast die twee bieren ook nog eens eigengemaakte Schotsche Ale en London Porter in voor de Tentoonstelling van Provinciale Nijverheid en Kunst te Amsterdam, terwijl De Haan & Sleutels nieuwlicht, Maastrichts, faro en nog veel meer in het boekje genoemde bieren in zijn assortiment had. Toch denk ik dat we de schrijver van het boekje niet in de hoofdstad moeten zoeken, maar in één van de weinige andere brouwerijen in Nederland die op dat moment al ondergistend hadden gebrouwen. Sterker nog, in waarschijnlijk de eerste.
Op 19 april 1844 adverteerde brouwerij De Drie Kruisen in Den Haag dat ze zich het afgelopen winterseizoen hadden toegelegd op het maken van ‘het zoo algemeen gezochte Beijersche bier’. Twee jaar daarvoor was de brouwerij gekocht door een driemanschap, namelijk Adrianus Perk, zijn zwager Adrianus Leonardus Allot, en zijn zoon Bernardus Marinus Perk. In januari van het volgende jaar adverteerden de heren dat ze inderdaad een grote oplage puik Beiers winterbier konden leveren, en daarmee waren ze waarschijnlijk de eerste in Nederland.
Drijvende kracht achter de brouwerij zou zoon Bernardus Marinus Perk (1819-1871) blijken. De jaren daarop bleef De Drie Kruisen steevast Beiers bier maken, en in 1851 werd bovendien ook geadverteerd met zelf geproduceerde Pale Ale, naast een assortiment van (in 1856) ‘oud belegen bruin, faro, belegen en versch gersten en princesse bieren’. Vennoot Allot was inmiddels uitgekocht en vervangen door Perks broer François Tobie. Perk zelf werd in 1853 bestuurslid van de Haagse Kamer van Koophandel.
Als innovatieve bierbrouwer botste Perk echter op tegen de beperkingen die de Nederlandse accijnswetgeving de brouwers oplegde. In 1854 schreef hij dan ook de brochure ‘De wet op de bieren en de Nederlandsche brouwerijen’, waarin hij ageerde tegen de Nederlandse wet, die juist innovatie en kwaliteit benadeelde. De jaren daarop bracht hij meermalen een verzoek uit aan de Tweede Kamer om de accijnswet te veranderen, maar tevergeefs. In 1856 schreef hij in De Gids een nieuw stuk over het brouwen en de wet, waarin hij tevens de net verschenen boekjes over bier van C.A.J. Geesink (Bierbrouwerij en Azijnmakerij), A.M. Ballot (Het bier beschouwd als volksdrank) en een lezing van scheikundige G.J. Mulder (Is bier voedzaam?) recenseerde. In 1857 publiceerde hij een ‘Proeve eener wet houdende belasting op de bieren’ met een voorstel voor hoe een nieuwe accijnswet eruit zou kunnen zien. Het hielp niet, de wet bleef voorlopig zoals hij was.
Wet of geen wet, Perk wilde vooruit met het Beiers bier. In 1857 probeerde hij daarom kapitaal te vergaren voor NV tot het oprichten van een ‘Beijersche Stoom-Bierbrouwerij’ in de duinen bij het Schevenings kanaal, waar uitmuntend water in overvloed aanwezig was. Het lukte echter niet om de benodigde 250.000 gulden bijeen te krijgen. Daarom besloot Perk in 1859 zijn eigen brouwerij maar te vernieuwen. Er kwamen onder andere twee gloednieuwe kolossale ketels van 100 hectoliter, er waren drie gijlkuipen van samen 125 tonnen en twee grote koelbakken. En toen ging het mis. Een jaar later, in april 1860 werd het hele complex aan de Prinsegracht in Den Haag geveild en verkocht aan de Haarlemse firma Lans & Zoon.
Wat Perk de daarop volgende jaren heeft gedaan, is onduidelijk. In mei 1861 zei hij via een krantenadvertentie ‘hartelijk vaarwel’ en nam de boot naar Nederlands-Indië, waarvandaan hij een jaar later weer vetrok. In 1863 leek hij even te worden benoemd als burgemeester van Sommelsdijk, maar dat baantje ging alsnog naar een ander. In 1866 begon hij, na een eerder mislukte poging, met twee compagnons een broodfabriek in Gouda, waar hij het voorgaande jaar vanuit Maarssen naartoe was verhuisd. Deze broodfabriek liep ook niet best: in 1868 werd zonder succes geprobeerd hem te verkopen, en in 1870 ging hij failliet. Perk stierf een jaar later, 51 jaar oud, zonder beroep, een weduwe en een volwassen dochter achterlatend. Intussen hadden anderen, waaronder Gerard Adriaan Heineken en de stichters van de Amstel-brouwerij zich met succes op Beiers bier gestort, onder de nieuwe wetgeving waarvoor Perk zich zo had ingespannen.
En ja, ik vermoed dus dat deze B.M. Perk de schrijver is van De praktische bierbrouwer. In september 1865, toen het boekje in De Tijd werd aangekondigd, was hij immers een oud-brouwer zonder duidelijke andere bezigheden. Hij is in de jaren 50 en 60 van de 19e eeuw (naast Johannes Wahlen) de enig bekende over zijn beroep schrijvende Nederlandse brouwer, want de al genoemde Geesink, Ballot en Mulder waren respectievelijk zeepzieder, arts en scheikundige. Perk had aantoonbaar ervaring met het brouwen van Duitse en Engelse biersoorten, en uit zijn schrijfsels uit de periode 1854-1857 blijkt duidelijk dat hij kennis had van diverse brouwliteratuur uit het buitenland en van de manier van werken daar. Voor zover bekend maakte hij geen azijn en gebruikte hij geen stoommachines, wat het ontbreken van deze onderwerpen in het boekje verklaart. Het enige opvallende is dat De praktische bierbrouwer zwijgt over de accijnswetgeving, precies datgene waar Perk zich eerder zo druk om had gemaakt. Misschien was dit omdat de nieuwe wet er inmiddels aan zat te komen: in 1867 was deze eindelijk een feit.
Er bestaat tegenwoordig software om teksten te vergelijken en zo te kijken of de auteur van tekst A ook tekst B geschreven heeft. Zo is laatst J.K. Rowling nog een keer betrapt. Iets dergelijks zou op De praktische bierbrouwer losgelaten kunnen worden, maar voorlopig moeten we het met mijn vermoedens doen. Wat vaststaat is dat het boekje een uiterst interessante, en voor Nederland in die tijd moderne, blik geeft op het bierbrouwproces van toen. En natuurlijk met, eindelijk, recepten voor de diverse Nederlandse bieren van die tijd. En daar gaan we vanaf volgende week in snuffelen. En daar zitten nog een paar grote verrassingen tussen.Wie lust er een Princessebier?
Interessant! De identificatie van Perk lijkt wel in tegenspraak met de stijve schrijfstijl waar je in het vorige blog gewag van maakte, deze man was toch een bevlogen pamflettist met een (voor die tijd) vlotte pen. Des te benieuwder ben ik dan ook naar wat er allemaal in De praktische bierbrouwer staat. Dat moet n fijn boekje zijn.
Interessant! .en wie zei ook alweer dat Nederland geen brouwcultuur had? Ik vind dit een intrigerende geschiedenisles.
Sja Ton – maar de keerzijde is dat geen enkele Nederlandse openbare collectie dit boekje bezit. Het is verschenen op het moment dat de biercultuur die we ooit hadden de nek werd omgedraaid. Een jaar later begon dat.
Het is een intrigerende theorie, Roel, en hij zou beslist steekhoudend kunnen zijn, al zit ik net als Marcel wat met die stijl. Ik gooi nog twee dingen in het strijdperk (sic) over Perks brouwplannen en -principes. Hij wilde wel degelijk een groote Beijersche Stoombierbrouwerij’ oprichten, dus dat het boekje niet over stoommachines rept spoort daar niet mee. En Perk was ook van plan Beijersche ijskelders onder het complex aan te leggen. De praktische bierbrouwer vindt dat te duur en stelt: dåårom is het verkieselijker boven den grond koele plaatsen daar te stellen dor een buitenmuur te bouwen ter dikte van een gewonen metselsteen, die twee à drie voet verwijderd is van een even dikke binnenmuur; de daardoor ontstane ruimte wordt stijf opgevuld met fijn gehakt stroo of turfmolm.’ (p. 2) Voortschrijdend inzicht bij Perk door de afloop van zijn project? Doe dat maar niet want bij nader inzien is het te duur? Zou kunnen. Of was dit een andere brouwer met andere keuzes? Er zijn in de jaren ervoor al een stuk of tien andere brouwers op kleine of iets minder kleine schaal met ondergisting bezig geweest. Onder meer brouwerijen in Veendam, Arnhem, Leiden en Groningen deden dat met enig succes. Dat hij van hen de enige schrijvende (oud!)brouwer was: het lijkt erop, maar er waren er nog die zich met ingezonden stukken weerden over de vermaledijde belastingwetgeving. Het boekje beschrijft wel uitgebreid de kookmethode (decoctie), en precies daarvoor maakte Perk zich sterk in zijn geschriften tegen die belastingwetgeving. Wel vraag ik me in ernst af waarom hij het anoniem zou hebben willen publiceren, hij die zich eerst openlijk onder eigen naam suf schreef over dat belastingonderwerp. Het is een prachtige puzzel.
Het vermeende auteurschap van Perk zou redelijk eenvoudig te falsificeren moeten zijn als blijkt dat woorden als macht, kracht, plicht met -ch- geschreven zijn, iets wat Perk nooit deed, die was consequent met zn -g- (spelling Siegenbeeck), tenminste in dit soort woorden (wel vocht bv.).
Clever, Marcel. Perk blijkt inderdaad pligt, inzigt en opzigt te schrijven, alsmede moeijelijk en vloeijen. In De praktische bierbrouwer staan licht, gewichtig, moeielijk en vloeien. Een redacteur kan dat niettemin hebben aangepast aan de wensen van de uitgeverij. Misschien relevanter is een echt bierwoord: Perk hanteert consequent Beijersch bier, De praktische bierbrouwer spreekt van Beiersch.