Factcheck: de ‘Jopen’ van 112 liter
Dit jaar mag ik Jopen feliciteren: dertig jaar geleden kwam de brouwerij met zijn eerste bier en nog altijd vloeit de tapkraan rijkelijk daar in Haarlem. Dat is wel een feestje waard! Alleen, waar komt die naam ‘Jopen’ vandaan? Van de vaten van 112 liter waar het Haarlems bier in vervoerd werd, zo wil het verhaal. Dat wilde ik al een tijdje checken.
In 1995 zou Haarlem zijn 750-jarig bestaan gaan vieren. In de aanloop daarnaartoe richtten een aantal enthousiaste bierliefhebbers de Stichting Haarlems Biergenootschap op. Doel: de inwoners tijdens het jubileumjaar trakteren op een echt historisch Haarlems bier. Immers, in de Middeleeuwen was Haarlem een van de belangrijkste brouwsteden van de Lage Landen. De oude stadskeuren leken genoeg informatie te bevatten om het verdwenen bier van Haarlem weer tot leven te wekken.
De Universiteit van Leuven werkte de historische gegevens om tot een nieuw recept. Er werd een biermerk ontwikkeld, Jopen, en zo kon op 11 november 1994 in de brouwerskapel van de Sint-Bavokerk het Jopen Hoppenbier ten doop worden gehouden.
Het was het startschot voor de gestage groei van wat een van de belangrijkste ‘craft’-brouwerijen in het land zou worden. Al snel volgden er namelijk nog meer biersoorten in het assortiment, zoals extra stout, bock, witbier en de IPA Mooie Nel. Jarenlang werd het bier elders geproduceerd, maar in 2010 nam Jopen intrek in een oude kerk in het stadscentrum, vanaf toen bekend als de ‘Jopenkerk’, en op dat moment begon men ook zelf te brouwen. In 2014 kwam er een brouwlocatie bij op het industrieterrein Waarderpolder. Er is inmiddels een overdonderend assortiment van IPA, saison, gose, tripel, seizoensbieren en creatieve rariteiten met lollig bedoelde namen als ‘Wheat weet mag het zeggen’, ‘Is that spelt ryeght?’ en ‘Viva el rye’. Klinkt maf, smaakt prima.
Desondanks is men de bierhistorie nog niet vergeten, wat alleen al blijkt uit de naam ‘Jopen’. Immers, zo lezen we op de website en op talloze andere plaatsen, in de veertiende eeuw draaiden de Haarlemse brouwerijen op volle toeren ‘en het bier wordt in Jopen, biervaten van 112 liter, over het Spaarne vervoerd.’ Dit verhaal heeft zelfs een tijdje op de etiketten gestaan, en duikt in allerlei documentatie over de brouwerij op.
Okee, denk je dan, ik wil wel eens zo’n ‘joop’ zien van 112 liter. Maar dat is dus een probleempje. Als je in de vaderlandse biergeschiedenis gaat zoeken, kom je allerlei vaten en de bijbehorende maten tegen. De grofton van 155 liter, de smalton van 124 liter, het smalvat of Rostocker haringvat van 121 liter, en verder nog een keur aan zulke vaten met een bepaalde vorm en inhoud: tonnen, stukken, pijpen, stopen, amen, Hamburger vaten, maar… geen ‘jopen’ en al helemaal niet van 112 liter.[1]
Hm, hoe zit dat? Een tijdje geleden vroeg ik het al eens aan Leendert Alberts, kenner van de middeleeuwse bierhistorie en auteur van Hop: De eerste bierrevolutie in Nederland. Hij had ook nog nooit van een vat genaamd ‘joop’ gehoord. Maar wél van een bier genaamd ‘jopen’: het jopenbier uit de stad Danzig, nu beter bekend als Gdansk in Polen.
Deze Hanzestad was vermaard om een topzwaar, pikzwart bier dat vanaf begin 16e eeuw ook naar onze streken werd geëxporteerd. Het zware en stroperige jopenbier was onder meer populair om mee te nemen als proviand op schepen, omdat het aan boord relatief weinig ruimte innam. Nog tot de Eerste Wereldoorlog werd het in Danzig gemaakt, opvallend genoeg op basis van spontane vergisting. Op het laatst was het zelfs zo zwaar dat het eigenlijk meer als medicijn dan als genotmiddel werd gebruikt.[2]
Hoe dan ook, in Nederland werd deze populaire biersoort al snel nagemaakt. En zo werd op kerstavond 1544 door het Haarlemse stadsbestuur een ordonnantie uitgevaardigd op de prijs van het bier uit die stad, waaronder enkele en dubbele kuit en het ‘hoppen oft Haerlemmer joopen bier’. Het reeds bestaande hoppenbier van Haarlem (dat donker van kleur was, in tegenstelling tot het tegenwoordige hoppenbier van de huidige Jopen-brouwerij) leek kennelijk nogal op het jopenbier uit Danzig, want het werd ermee gelijk gesteld. Het was overigens de eerste en enige keer dat een Haarlems bier als ‘jopenbier’ werd aangeduid (tot 1994 dan).[3]
En daar had het bij kunnen blijven, ware het niet dat in 1994 het Haarlems Biergenootschap werd opgericht. Doelstelling was het opnieuw op de markt brengen en promoten van het traditionele Haarlemse bier. Men dook in de archieven en literatuur en vond recepten van koyt (uit 1407) en hoppenbier (uit 1501) terug. Als eerste koos men ervoor het hoppenbier terug te brengen, waarvoor op basis van de oude akten een nieuw recept werd samengesteld door de Belgische bierprofessor Freddy Delvaux en brouwmeester Etienne Moerman.[4]
Maar ja, nu was er nog een merknaam nodig. Toen keek men in een proefschrift over de historie van het Haarlems brouwerijwezen, in 1950 verschenen van de hand van een zekere Jacques Cornelis van Loenen. Hier vond men de bovengenoemde vermelding van het ‘Haerlemmer joopen bier’ uit 1544. Het venijn zit hem in een voetnoot die Van Loenen erbij zette: ‘Zo genoemd naar de joopen of vaten, waarin het geleverd werd.’
Het Haarlems Biergenootschap keek kennelijk in 1994 niet verder dan de neus lang was, en dacht: hm, vaten genaamd ‘joopen’, dat klinkt wel als een mooie merknaam. Maar Van Loenen sloeg hier de plank mis. Er bestonden namelijk geen ‘joopen’, maar wel ‘jopenvaten’, namelijk vaten van diverse afmetingen met daarin het genoemde Danziger jopenbier. En dat is toch wel wat anders dan een vat genaamd ‘joop’ van een preciese inhoud en met allerhande Haarlems bier erin!
Van Loenen suggereert hier dat het bier naar de vaten was genoemd, maar dat was dus precies andersom. Het was dus ook niet ‘een joop, twee jopen’, of zoiets.[5] Hij wist dit ook wel, want elders in zijn proefschrift (op pagina 80) rept hij wel degelijk van het Danziger jopenbier, in een hoofdstukje over de import van bier van elders.
Maar goed, het Haarlems Biergenootschap had zijn merknaam. Maar nu de vraag, hoe kwamen ze er in vredesnaam bij dat die zogenaamde ‘jopen’ een inhoud hadden van 112 liter? Want, zoals gezegd, vaten van die grootte bestonden helemaal niet. Ik heb het geprobeerd na te vragen in Haarlem, maar men wist zelf ook niet meer hoe men aan die 112 liter was gekomen. Dus ging ik terug naar hun bronnen, waaronder dat boek van Jacques van Loenen.
Ik vermoed namelijk dat het Haarlems Biergenootschap gewoon heel graag wilde weten hoe groot zo’n vat genaamd ‘joop’ nou was. Maar in het boek van Van Loenen staat dat nergens (natuurlijk niet, want die vaten bestonden niet). Dus moest men een beetje zijn fantasie gebruiken. En als ik me niet vergis hebben ze daarbij gekeken naar een berekening van de bierconsumptie in Haarlem in Van Loenens proefschrift.
Van het stedelijk bierverbruik in de 16e eeuw was bekend hoeveel vaten bier de Haarlemmers in totaal dronken, en Van Loenen wilde dit omrekenen naar liters. Hier stelde hij: ‘Een vat bier hield 88-91 mengelen. Een mengel was 1 ¼ liter.’[6] De mensen van het Biergenootschap moeten in 1994 hebben gedacht: hee, op bladzijde 35 is een ‘joop’ kennelijk een biervat, op bladzijde 58 is een (naamloos) biervat het gemiddelde van 88 en 91, dat doen we maal 1,25 = 111,875 liter. Afgerond 112 liter…
Ja hallo, zo kan ik ook bierhistorie schrijven. Daar komt nog bij, dan een mengel in Haarlem helemaal geen 1,25 liter, maar slechts 0,81 liter was, zodat van de berekening toch al weinig klopt.[7] Die vaten van 112 liter zijn kortom volledig uit de lucht gegrepen.
Conclusie: supertof dat Jopen alweer dertig jaar heerlijk Haarlems bier brouwt. Maar in tegenstelling tot wat ze al die tijd al beweren, hebben er geen biervaten genaamd ‘joop’ bestaan, en ze hadden ook geen inhoud van 112 liter. In plaats daarvan is de merknaam ‘Jopen’, zoals we zagen, terug te voeren op kerstavond 1544, toen het stadsbestuur Haarlemmer hoppenbier eenmalig gelijkstelde aan het jopenbier van Danzig. Overigens had ik de mensen van Jopen hier een paar jaar geleden al op gewezen, maar ik lees het 112 liter-verhaal nog steeds op hun website. Zoals de naam van een van hun bieren al zegt: ‘Old habits die hard’…[8]
[1] Vgl. Leen Alberts, ‘Bier drinken met maten. Dronkenschap en het alcoholgehalte van Stichtse en Hollandse bieren in de late middeleeuwen’, in: Jaarboek voor de Middeleeuwse geschiedenis vol. 13 (2010), p. 113-166.
[2] Roel Mulder, Verloren bieren van Nederland, Houten 2017, p. 129-130.
[3] Jacques Cornelis van Loenen, De Haarlemse brouwindustrie vóór 1600, Amsterdam 1950, p. 35.
[4] PINT Magazine 183 (april 2011), p. 16.
[5] Vermoedelijk heeft Van Loenen in een woordenboek gekeken, zoals in Woordenboek der Nederlandsche Taal, waarin geen ‘jopen’ voorkomen, maar wel een ‘jopenvat’.
[6] Van Loenen, De Haarlemse brouwindustrie, p. 58.
[7] Vgl. Alberts, ‘Bier drinken met maten’, p. 155. Overigens was een mengel in Amsterdam wel degelijk 1,25 liter, zie https://www.meertens.knaw.nl/mgw/maat/37.
[8] Overigens klopt er ook weinig van de manier waarop het hoppenbier en het koyt en in 1994 en 1995 werd gereconstrueerd. Hoppenbier was niet blond maar donker, en koyt was juist wel blond of zelfs wit, en bevatte geen gruit maar wel degelijk hop. Maar goed, lekkere bieren zijn de reconstructies wel.
Wederom een prachtig verhaal en waard om ooit in een boekje te worden opgenomen.
Mooi verhaal, Roel.
mooi verhaal, en wat mij betreft een afdoende verklaring…
Ga zo door!!
Wat een fascinerende speurtocht naar de oorsprong van die ‘Jopen’! Interessant om te lezen hoe de legende van de 112-liter vaten eigenlijk nergens op gebaseerd is. Geweldig hoe bierhistorie soms een mix van feiten en mythen blijkt te zijn. Het blijft een prachtig verhaal, al moeten we dat mythische vat nu misschien met een korreltje zout nemen.
Proost op goed onderzoek!