Witbier uit Etten anno 1783
Af en toe duikt er een recept op waar je dat helemaal niet verwacht. Van de week vroeg er nog iemand of ik inmiddels voor elke Nederlandse regio nu al een historisch bierrecept heb gevonden. Maar zover is het nog niet. Ik kan soms met een licht jaloerse blik kijken naar een land als Engeland, waar een enorm corpus aan oude brouwgegevens bewaard is gebleven, waar mensen als Ron Pattinson naar hartelust in kunnen zoeken en vooral duidelijke trends in kunnen volgen van decennium tot decennium en van plaats tot plaats.
Wat er in Nederland te vinden is, is erg fragmentarisch en nog erg incompleet. Ik schud nog geen ‘princessebier door de jaren heen’ uit m’n mouw. De meeste brouwerijen ‘oude stijl’ zijn immers eind negentiende eeuw kapotgeconcurreerd en gesloten, waarna alle paperassen op de vuilnisbelt en in de kachel zijn beland, op een paar fortuinlijke uitzonderingen na. Het is dus woekeren met de weinige gegevens die er zijn – en even doorzoeken. Anders had ik dit recept uit Etten-Leur niet gevonden, vreemd genoeg in Rotterdam.
Witbier was een Brabants dingetje. We kennen natuurlijk Hoegaarden en ook Leuven had zijn witbier, de Peeterman. Geertruidenberg, destijds in Holland maar aan de Brabantse grens, had een Bergs wit en zelfs ’t Scheepje in Haarlem maakte in 1820 een brouwtje ‘Brabants witbier‘. Om allerlei heel nuttige redenen zat ik op het Stadsarchief van Rotterdam wat in het archief van brouwerij De Posthoorn te neuzen. Deze brouwerij was, als ik me niet vergis, in de achttiende eeuw opgericht en stond tussen de Binnenrotte en de Lombardstraat.
Wat wil nu het geval? Tussen de papieren, waaronder ook fascinerende plattegronden van het complex, zit een onopvallend kattebelletje aan ‘de Heer Cornelis van Stolck, Brouwer in den Post Hoorn digt bij het Hofportjen’. Het is gedateerd Etten, 31 juni 1783. In een wat onbeholpen spelling schrijft ene Hendrick Smeyers dat hij een ‘Leystjen’ stuurt om witbier te brouwen dat hij door een ‘goeden wit Bier brouwer’ heeft laten maken. Blijkbaar was Van Stolck op zoek naar een authentiek Brabants recept van witbier. Dit is er een om volledig te citeren:[1]
Het koorwerck wort op differente maniere gebruyckt op wit bier te brouwen.
Dese manier is dan goet om het bier dik en Mals te wese maer het mag niet loope en daer sijn oock wel maniere om koorewerck te gebruyke dat het langer goet can blijve.
Aelsterse hop in wit bier brengt er een aengename smaeck in en gik denck niet of UE weet wel hoe dat die daer in gebruykt moet worden
Met 75 pont in den Somer en 60 pont met den winter per ton als de grane wat dier sijn can men goet wit bier brouwen.
Te nemen haf mout en half bocwijt maer op de quantiteyt van 25 tonne bier neemt 6 loopen of twee veertelen haver en soo veel bocwijt minder, en wilde noch 6 loope of 2 veertelen terwe neme en oock soo veel bouwijt minder het salder oock niet om liegen.
Met andere woorden, ’s winters werd er minder graan toegevoegd omdat het dan duurder was. De helft gerstemout en de andere helft boekweit, maar per 25 ton bier zes lopen (ca. 120 liter) of twee viertelen (ca. 160 liter) haver in plaats van boekweit, en eventueel nog wat tarwe erbij. Een simpel, maar lollig receptje, vooral ook omdat het zo’n merkwaardige vindplaats is voor Brabants bier. De les is dus: altijd goed opletten in die oude paperassen, er kan zomaar een bierrecept tussen zitten!
Ik zou de geschiedenis van de Posthoorn nog wat beter moeten uitzoeken, maar het lijkt erop dat de familie Stolk eigenaar bleef tot het eind. In de negentiende eeuw was De Posthoorn lange tijd de tweede brouwerij van Rotterdam, na de Oranjeboom. Aanvankelijk waren de twee ongeveer even groot, maar vanaf ongeveer 1835 begon Oranjeboom te groeien terwijl De Posthoorn achter ging lopen, zoals een staatje met afgedragen accijns toont.[2]
Ze voerden in die tijd onder andere Oost-Indisch, oud bruin, belegen gerste, princesse, gerste en hooibouwbier, gezien een prijscourant uit ongeveer 1873. Uiteindelijk deed C. van Stolk Azn, vermoedelijk een nazaat van de voornoemde Cornelis van Stolck, in april 1897 de laatste voorraad bier (‘Lager tafelbieren en oud bruin’) in de opruiming. Daarna werd het gehele bedrijf geveild, inclusief de bijbehorende korenmolen ‘De Blauwe Molen’. Een paar maanden later werd in de krant geadverteerd met ijzeren, eiken en grenen binten afkomstig van de sloop van gebouwen op het brouwerijcomplex.[3]
De Blauwe Molen bleef in ieder geval nog staan tot het bombardement van 1940, waarna de zwaar gehavende molenstomp werd afgebroken. Ik had graag een plaatje willen laten zien van hoe de bewuste plek er nu uitziet, maar het is daar zo mensonterend lelijk dat ik jullie dat niet aan wil doen. Voor wie het wil weten: het ziet er uit als de binnenplaats van een gevangenis, op de plek van een bijna 700 jaar oude stad. Soms is architectuur gewoon een misdaad tegen de menselijkheid. Wanneer gaan Rotterdammers nou eens een mooie binnenstad eisen? Jullie stad is het waard!
Hoe dan ook, nu dus een recept voor het witbier uit Etten. Ik ga even uit van die 25 ton bier waar dan wat haver bij zit. De hoeveelheid hop is een beredeneerde gok. Dan krijgen we dit leuke boekweitbier. Ik moet nog even uitzoeken of het lastig brouwen is met boekweit of niet, maar probeer het eens:
[1] Stadsarchief Rotterdam, Archief van het Rotterdamse Brouwers- en Azijnmakersgilde 1670-1830, inv. no. 13.
[2] Stadsarchief Rotterdam, Archief bierbrouwerij Oranjeboom.
[3] Rotterdamsch nieuwsblad 2-4-1897, 20-4-1897, 2-8-1897; Telegraaf 28-2-1897.
Dit is ook wel een leuk recept om uit te proberen. Apart dat er helemaal geen tarwemout in zit. Alleen boekweitmout kan filter problemen geven.
Dat stond destijds niet op zichzelf, McMellow. In het archief van brouwer Godschalx uit Berlicum zit ook zo’n witbierrecept uit die tijd (1762) met alle mogelijke granen – behalve tarwe. (Kunnen jullie hier https://www.sugarsync.com/pf/D6926360_90487353_7534165 downloaden. De hoeveelheden zijn vrij specifiek omschreven.) Het moet een geldkwestie zijn geweest. Tarwe was relatief duur, boekweit goedkoop. Zelfs de lambiekbrouwers in het Brusselse vervingen halverwege de 19e eeuw tarwe soms voor een deel door boekweit. Godschalx gebruikte overigens maar 9 procent boekweit, dat keert altijd terug als een graan dat werd bijgemengd. In mijn boek ‘Bier in Nederland’ (mag wel even, he Roel) staat er meer over op p. 182-184 (Brabants wit) en p. 222 (boekweit in de lambiek).
Goeie vondst, Roel, op die manier kunnen bescheiden trends zichtbaar worden. Ze deden het daar niet allemaal zonder tarwe, maar toch.
Beste Marco, Ik laat boekweit-honing-bier maken via Reuzenbieren, Moergestel. Ik begrijp van de brouwer dat alleen-boekweitbier moeilijk te brouwen zou zijn.
Toch zou ik het graag eens proberen. Heb jij een suggestie/recept misschien?
Nee, van een bier uit alleen boekweit heb ik ook nog nooit gehoord, Marcel. Het wordt in de teksten en gegevens die ik heb gevonden altijd als menggraan vermeld, in relatief kleine hoeveelheden; 5 tot 10 procent. Sorry!