Verloren bieren – 18 – Oud Bruin (1)
En dan gaan we het nu hebben over die biersoort die bierliefhebbers nooit drinken. De kans is groot dat je het nog nooit op hebt, of anders de afgelopen tien jaar niet. Ik ken één iemand die het lekker vindt, en dat is dan ook iemand die niet van bier houdt. (En het blijkt dat één van de bloggers op deze site het drinkt, maar die persoon wilde anoniem blijven). Ik heb het over oud bruin.
Oud bruin, dat laagalcoholische zoete spul met de kleur en afdronk van cola. In de kroeg staat het meestal ergens op een verborgen schap en in Limburg gooien ze het bij pils om er ‘sjoes’ van te maken. Het is gezoet, slap, ondergistend bier van 2,5 à procent alcohol met een donkere kleur. Wat valt dáár in vredesnaam voor interessants over te vertellen?
Toch wel iets. De oudste vermelding die ik vond was in Rotterdam, waar Bierhuis Nederlands Nijverheid het in 1834 al verkocht. Toen al? Dat moet destijds nog bovengistend geweest zijn. Gedurende de hele negentiende eeuw hebben Nederlandse brouwerijen oud bruin gemaakt, maar dat waren alleen maar de ‘ouderwetse’ hooggistende brouwerijen. Het werd juist niet geproduceerd door op de moderne Beierse manier brouwende nieuwkomers als Amstel en Heineken.
Maar wat was dat oud bruin toen voor bier? Een aanwijzing geeft een advertentie van brouwerij De Hopbloem uit Gorinchem uit 1891. Deze ‘Delicatessenbrouwerij’ adverteerde in 1891 met ‘Oud Bruin bier, zwaar en belegen, minstens zoo versterkend als belegen Wijn, kan met alle andere soorten concurreeren, krachtig, smakelijk, helder en scheikundig onderzocht.’ Hm, dat klinkt toch wel anders dan die Heineken oud bruin die ik speciaal voor jullie uit de supermarkt haalde om er weer eens een te proeven.
In 1857 deed G.J. Mulder (geen familie) van de Universiteit van Utrecht onderzoek naar bier, en in zijn boekje ‘Het bier scheikundig beschouwd’ geeft hij wat bestanddelen van Utrechtse bieren. Ze bleken wat slap (weinig extract vergeleken bij bier uit Engeland en Duitsland) maar verder ‘niet verwerpelijk’. Daarnaast vermeldt Mulder hoeveel zuur (melkzuur en azijnzuur) de bieren bevatten: niet verrassend bevatten de twee Utrechtse Lambieken (een biersoort die dus destijds ook in Nederland gebrouwen werd) het meeste zuur met 0,52 en 0,37 % van het gewicht. Maar het Bosch bier van de Weduwe van Heeren (een biersoort die, als we de kranten mogen geloven, ook wel bekend stond als Oud Bosch bier en zelfs Bosch Oud Bruin) met 0,46 en Oud Bruin van brouwerij De Boog in Utrecht met 0,36 waren nauwelijks minder zuur. Minder zure biersoorten waren Nieuwlicht, Prinsessebier en Tafelbier met respectievelijk 0,26, 0,23 en 0,16.
Dat oud bruin van toen was dus behoorlijk zuur. Een verdere aanwijzing over wat Oud Bruin was geeft de al genoemde brouwerij De Hopbloem in Gorinchem, zij het onvrijwillig. In 1892 ging deze biermaker namelijk failliet, na zo’n zeven jaar bestaan te hebben. En wat zien we bij de executieverkoop? Dat er werden aangeboden tachtig okshoofden ‘Puik Oud Bier, gebrouwen in 1885 tot en met 1890.’ Wat moest zo’n brouwerij met al dat oude bier? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: ze maakten er hun oud bruin mee.
Het is ook niet ondenkbaar dat dit enkele jaren op vaten gerijpte bier versneden werd (‘geblend’, zouden whiskyliefhebbers zeggen) met vers bier, precies zoals het in de negentiende eeuw overal bekende Maastrichts Oud uit een vorige aflevering. En net zoals het Vlaams oud bruin dus, dat we nu nog kennen in de gedaante van bieren als Rodenbach. Negentiende-eeuws Nederlands oud bruin zou dan hetzelfde zijn geweest als het Vlaams oud bruin van nu!
Het is voorlopig maar een theorie. Het ligt natuurlijk voor de hand dat de naam ‘oud bruin’ sloeg op gerijpt bier (of in modieuze termen: ‘barrel aged’), en het feit dat de naam gelijk was aan de huidige Belgische biersoort spreekt boekdelen. Maar wat het negentiende-eeuwse oud bruin nou echt precies was, en of en hoe het versneden werd, daar heb ik nog geen direct bewijs voor gevonden. Het enige wat ik zeker weet, is dat het niet meer bestaat.
Oud bruin ging namelijk precies dezelfde weg als al die andere ouderwetse bovengistende Nederlandse biersoorten: ze stierven uit. In 1897 meldde het Algemeen Handelsblad nog dat ‘de Bredanaar gehecht blijft aan het gunstig bekende Breda’s oud bruin bier (bovengistingsmethode) boven het zoogenaamde Beiersch Lager’, maar na de Eerste Wereldoorlog was er nog maar één brouwerij die oud bruin maakte: De Krans in Utrecht. Toen deze in 1930 moest sluiten, was het voorgoed gedaan met het Nederlands oud bruin.
Hoewel Hoe komen we dan aan dat kleffe spul dat ze tegenwoordig oud bruin noemen? Daar gaan we het in de volgende aflevering over hebben.
Afbeelding: bieretiketten.nl
hoe dat kleffe oud bruin gemaakt wordt weet ik wel, heb het als vakantiewerker bij Dommelsch vaak gedaan: men vulle een fust gedeeltelijk met pils, vulle het verder af met water en een lepeltje caramel-siroop. Fust dicht. Klaar
Een lepeltje? Is dat niet een beetje weinig?
Inderdaad: bedoel je niet gewoon dat ze een fust half gevuld hebben met caramelsiroop, aangevuld met water en een lepeltje pils? 😉
Lijkt er meer op, Cees.
nee het was echt een lepeltje.wel erg sterk concentraat maar in totaal een soort waspoederlepel, zo groot