Verloren bieren – 31 – Abdijbier (2)
Vorige week zagen we al dat voor de Franse Revolutie er in België wel kloosters waren die bier brouwden, maar dat was vooral voor eigen gebruik en echt furore maakten ze er niet mee. Vervolgens kwamen de Fransen en werden alle kloosters gesloten. Waarom schrijft dan ene Theo Vervloet, voorzitter van de Belgische Brouwers, in het voorwoord van het boek ‘Abdijbieren’ van Jef van den Steen dat door de eeuwen heen ‘de paters en de monniken de recepten van de door hen gemaakte bieren bewaard hebben’, en ‘aan de volgende generaties overgeleverd’? Omdat wij bierdrinkers dit soort historische prietpraat maar al te graag horen, en de brouwers dus niet zullen nalaten om ons deze kletskoek te verkopen.
Aan Jef van den Steen ligt het niet hoor, over het algemeen documenteert hij zijn boeken prima en je leest er keurig hoe het nou allemaal écht in elkaar zit. Maar het zijn wel grote koffietafelboeken met warme sfeerfoto’s van monniken met grote pullen en eikenhouten abdijbibliotheken, compleet met toeristische informatie voor dagjes uit naar Maredsous en Affligem, met aan het einde nog een stel recepten voor papillot van zeewolf met Floreffe blond. We voelen ons al helemaal ondergedompeld in een warm bad van biergenot en vroomheid. Nu even terug naar de realiteit, graag.
Want deze hele kloosterbiergekte is ooit begonnen, het lag ook eigenlijk al voor de hand, met de Trappisten. Een van de eerste kloosters die na de Franse Revolutie weer in België opdoken was dat van de trappistenpaters in Westmalle. Op hun abdij, die op dat moment niet veel meer was dan een oude boerderij, begonnen de monniken in 1836 met het brouwen van bier. Gewoon, voor eigen gebruik. Drie jaar later begon Westvleteren met hetzelfde en de abdij van Scourmont bij Chimay in 1863. In de tweede helft van de negentiende eeuw gingen deze trappisten hun bier ook verkopen, voor consumptie buiten de abdij. In een door-en-door katholiek land als België had zo’n monnikenbier al snel een streepje voor bij de klanten, en de paters boden nog kwaliteit ook. Na de Eerste Wereldoorlog nam het trappistenbier helemaal een hoge vlucht en begon het ook al meer te lijken op wat we nu kennen: Westmalle ontwikkelde zijn dubbel in 1926 en de tripel in 1934. Ook de Westvleteren 12 en Orval dateren uit deze periode. In Nederland maakte Koningshoeven zijn ondergistende Schaapskooi-bier en de abdij van Tegelen had Trappisten-lager.
Zoals het altijd gaat met zulk succes: anderen werden jaloers. Andere kloosters? Nee, er waren in België wel een paar andere kloosters die brouwden, maar die waren tevreden met bier maken voor gebruik binnen de eigen muren. De jaloezie zat bij de gewone brouwers, die het succes van het geestelijke bier met lede ogen bekeken. Het duurde dan ook niet lang voor de eerste imitatie verscheen.
In de jaren 1925-1929 had brouwer Hendrik Verlinden uit Brasschaat de trappisten van Westmalle al meermalen geholpen met wat technische problemen. Hij had blijkbaar goed opgelet, want in 1929 kwam hij zelf met een ‘trappistenbier’: Witkap Pater. Een etiket erop met een bebaarde, bierdrinkende monnik en voilà: het bier was klaar om de consument te bedotten. In die jaren was de naam ‘trappistenbier’ nog vogelvrij. Toen de abdij van Westvleteren in 1946 besloot enkel nog genoeg bier te brouwen om de abdij te onderhouden, kreeg de nabijgelegen brouwerij Saint-Bernard uit Watou het recht om de komende dertig jaar lang precies dezelfde recepten te brouwen onder vermelding van de naam ‘trappist’. En dat in ruil voor betaling van royalty’s natuurlijk. Andere brouwers zogen zelf een trappist uit hun duim: Trappist Cosmos, Trappist Double Moine, Cardinal Trappiste, Trappist van Veltem Die laatste kreeg een rechtszaak aan zijn broek en pas sinds 1962 is zo de naam trappist wettelijk beschermd.
In de jaren vijftig plopten er meer abdijbieren op. Grof gezegd waren er twee ontwikkelingen: aan de ene kant waren er kloosters die merkten dat ze een bestemming werden voor een zondagje uit. Het waren de jaren vijftig, er was meer vrije tijd, en wat was een aangenamer en godsvruchtiger tijdverdrijf dan een middag naar een klooster? Gelegen in de natuur, met een aura van heiligheid en een taveerne. Op deze manier ontstond er onder andere bij de abdijen van Maredsous, Affligem, Postel en Floreffe behoefte aan een tapperij en een eigen bier. Zelf brouwen was wat lastig dus er werd een brouwer bij gezocht die leuke bovengistende bieren kon maken naar het voorbeeld van de trappisten. De brouwer mocht de bieren zelf ook elders verkopen, als er maar wat geld voor werd afgedragen. Iedereen blij.
Een andere route kwam in die jaren wat vaker voor: dat een brouwer, op zoek naar verbreding van assortiment en klantenkring, eigenlijk heel graag een abdijbier zou brouwen. Neem nou Leffe. Is dat ontstaan bij de eeuwenoude adbij aan de Maas vlakbij Dinant? Welnee. Begin jaren vijftig waren de gebroeders Lootvoet van de gelijknamige brouwerij in Overijse onder Brussel op zoek naar een adbij waar ze de naam mochten gebruiken. Van de abdij van Leffe hadden ze nog nooit gehoord. Het was op een etentje dat een van de twee broers stomtoevallig in gesprek raakte met de abt, die naarstig op zoek was naar nieuwe inkomsten voor zijn kloostertje. Haastig werd een contract gesloten en het abdijbier van Leffe was geboren.
En sorry als hiermee de laatste naïeveling uit de droom help, maar na wat overnames wordt Leffe al weer decennia in de grote fabriek van Stella Artois in Leuven gebrouwen. Wie dacht dat hij al die jaren al chemische paardenpis proefde, heeft gelijk. Het miniscule abdijtje van Leffe (16 monniken) vangt ieder jaar een fortuin aan licentierechten (in 2004 verantwoordelijk voor 99% van de inkomsten van de abdij). En er mag dan ‘Anno 1240’ op het etiket staan, het huidige klooster is pas in 1928 gesticht.
Op dezelfde manier zagen de abdijbieren van o.a. Grimbergen, Tongerlo en Bornem het licht. Nog handiger was het voor een brouwer natuurlijk om een abdij te nemen die helemaal niet meer bestond, zoals Saint-Feuillien, Corsendonk, Ter Duinen en Ename. Of gewoon de naam van een of andere plaatselijke heilige te nemen of zelf een abdij te verzinnen. Zelfs de bandnaam Pater Moeskroen is ooit ontstaan als idee voor een biermerk.
Maar goed, van veel Belgische abdijbieren kun je zeggen wat je wilt, maar ondanks dat ze niet in een klooster worden gebrouwen, proef je wel het vakmanschap van de kleine Belgische brouwer. Echter, intussen zijn een aantal van die abdijbieren in de klauwen beland van de grote brouwjongens. Je pikt ze er zó uit: Grimbergen is van Carlsberg, Affligem van Heineken en Leffe, zoals we al zagen, van Inbev. De stinkende geur van commercie walmt eraf, en de jaartallen op het etiket mogen dan nog zo middeleeuws zijn, er trapt geen oplettende drinker meer in.
Jemig, wordt er dan geen enkel echt abdijbier meer gebrouwen behalve door altijd maar weer die trappisten? Het dichtste in de buurt komt nog Val-Dieu: dat wordt echt op het terrein van de oorspronkelijke adbij gemaakt. Pas sinds 1984 weliswaar, maar toch.
Zo, dat is weer even helemaal duidelijk :-). Heerlijk artikel weer Roel!
dat anno 1240 van leffe slaat op het jaartal waar de abdij die op dat moment op dat stukje grond stond daadwerkelijk zelf begon te brouwen. de huidige abdij en het bier hebben hier natuurlijk niets mee te maken maar het geeft wel aan dat er enige historie van bier en de abdij van leffe aanwezig is. en zo is de (domme) consument gelijk verkocht want niemand is zo slim om iets na te gaan (zoals hier gelukkig wel gebeurt).
overigens zie ik de term abdijbier nu meer als een soort referentie naar een bepaald type bier; de bekende enkel (blond), dubbel, tripel en quadruppel.
Ik wil geen wijsneus zijn, maar je bent er ééntje vergeten.
Deze wordt gebrouwen in Zunderd.
Nog niet zolang, maar toch zeker het vermelden waard, vind ik.
Erwin, maar Zundert valt onder wat Roel “altijd maar weer die trappisten” noemde.
Heel tof stuk Roel! Bedankt voor de uitvoerige uiteenzetting.
Goed dat dit eens uit de doeken is gedaan, mijn dank! Zie ook de discussie op je eerdere artikel over dat abdijbier kenmerk. Ik zal het wel geen wassen neus mogen noemen, maar doe dat stiekem wel!
Al zolang vertel ik deze verhaaltjes omdat ik niet wist wat de waarheid wél was.
Veel dank hiervoor.