Surrogaatbier uit Breda
De zoektocht naar verloren bieren gaat intussen gewoon door, gepaard met het ontzenuwen van hier en daar een biermythe. En soms gebruikten brouwers wel heel merkwaardige grondstoffen. In Breda zelfs magere melk.
Ik blijf een zwak houden voor de diverse nep-bieren die ik van tijd tot tijd aantref: bier van aardappels, palmsago en zelfs peulenschillen. Meestal zijn dat soort rare dranken het idee van eenlingen buiten de brouwsector, zoals het 19e-eeuwse Koningsbier uit Oosterbeek, of het sagobier van een Amsterdamse badmeester, beiden eerder door mij besproken. Maar af en toe waagde een echte bierbrouwerij zich eraan, meestal gedwongen door de omstandigheden. Zowel in de Eerste als de Tweede Wereldoorlog hebben brouwers geëxperimenteerd met rijst, suiker en dergelijke. Zelfs Heineken nam in 1941 proeven met bier van kastanjemeel en koolrapen, al heeft dat de consument uiteindelijk niet bereikt. Brouwen met kastanjemeel gaf namelijk een ‘zurig ruikend, zeer bitter smakend’ resultaat. Bij de koolrapen stonk de hele Rotterdamse brouwerij ‘op een walgelijke manier’ en was het bier volkomen troebel.[1]
Een zeldzaam voorbeeld van zo’n nepbier in vredestijd vond ik in het archief van brouwerij De Drie Hoefijzers in Breda. Deze uit de zestiende eeuw daterende brouwerij bouwde in 1887 net buiten het centrum een nieuwe brouwerij voor het maken van modern Beiers bier. In 2004 werd het bedrijf, inmiddels Oranjeboom genaamd en eigendom van Interbrew, gesloten.
In hun archief zit een dun mapje dat een experiment beschrijft voor ‘een nieuw bierproduct’ uit de jaren 1934-1935.[2] De aanleiding was simpel: proberen of het mogelijk was om de ‘normale bierbestanddeelen’ door zuivere grondstoffen te vervangen. Een achterliggende gedachte daarbij was, dat het meeste brouwgraan uit het buitenland werd ingevoerd. Het waren de jaren dertig, er heerste een economische crisis en er werd in Nederland steeds minder bier gedronken.
De Drie Hoefijzers, op dat moment een van de grootste brouwers van Nederland, wilde dus een goedkope bierachtige drank maken zonder graan. Daar was mogelijk nog een andere reden voor: in 1930 hadden de grote Nederlandse brouwers afgesproken dat ze elkaars klanten niet zouden afpakken. Tenminste niet met bier. Als De Drie Hoefijzers nu iets kon maken wat op bier leek, maar het niet was, konden ze dit kartel ontduiken. Helemaal als het lekker goedkoop zou zijn.
En dus werd een recept opgesteld (of ergens in brouwliteratuur opgeduikeld) waarin de eiwitten van graan werden vervangen door die in melk, en de moutsuiker door rietsuiker of glucose. Voilà: de mouterij en het brouwhuis waren niet meer nodig, want het brouwproces werd aanmerkelijk eenvoudiger en korter. Er werd ondermelk (magere melk), rietsuiker, oplosbaar zetmeel (eventueel te vervangen door aardappelsiroop), verdund moutkleursel, hop en water gebruikt. Na een half uur koken had het een stamwortgehalte van 10,5 graden Balling, wat bij volledige vergisting neer zou komen op 5,5% alcohol. Er werd de gewone ondergist van de brouwerij op losgelaten en het resultaat werd in kleine flesjes afgevuld. Na twee weken was het volledig helder en na uiteindelijk 4 à 6 weken was het rijpen klaar.
Er was zelfs al een prijsopgave gevraagd bij een Groningse aardappelmeelfabriek. Waarom heeft dit ‘Surrogatbier’, zoals het in een Duitstalig recept in de map wordt genoemd, dan toch de markt niet gehaald? Misschien was het toch niet lekker genoeg. Misschien waren er toch technische problemen. Wie weet valt de reden nog ergens anders in het archief van de brouwerij te vinden. Maar voor nu kun je, als je in een lollige bui bent, dit surrogaatbier uit Breda eens uitproberen en kijken of dit wellicht toch marktpotentie had gehad. Met magere melk!
Surrogaatbier 13 april 1934
Gebruik:
100 cc ondermelk (magere melk)
240 gram rietsuiker
40 gram oplosbaar zetmeel
40 cc verdund moutkleursel
4 gram hop
2,2 liter water.
Na langzaam verhitten een half uur koken en na afkoelen filteren. Stamwortgehalte 10,5 graden Balling (≈ Plato). Ondergist toevoegen bij 10º C.
Na 2 dagen in de gistkelder zetten. Op de vierde dag het caseïne afromen en in kleine flessen vullen. Na twee weken zou het helder moeten zijn. Na 4 à 6 weken klaar om te drinken.
Een andere versie van het recept in dezelfde map, gedateerd 21 februari 1935, vermeldt:
50 gram ondermelk
300 gram rietsuiker
100 gram aardappelstroop
73 cc verdund kleursel
4 liter water
8 gram hop
50 cc gist
Hoofdgisting op 4º C, nagisting drie maanden op 1º C.
[1] Keetie Sluyterman en Bram Bouwens, Heineken: 150 jaar. Brouwerij, merk en familie, Amsterdam 2014, p. 203.
[2] Stadsarchief Breda, Archief De Drie Hoefijzers, inv. no. 815.
Het zou eigenlijk wel mooi zijn om het surrogaat bier te brouwen om te kijken wat het qua smaak doet. Ik ben namelijk best benieuwd.