Loender Bier

Loenen aan de VechtKeken we gisteren naar het brouwkruid scharlei, vandaag gaan we kijken naar een bier dat ermee gemaakt werd. Een tijdje geleden schreef ik op Dossier Hop al over Loender bier, met een oud brouwverslag erbij uit Haarlem anno 1825… en dat heb ik nagebrouwen. Hier een nieuwe versie van het artikel.

Het fenomeen kennen we allemaal. Je neemt die éne wijn mee terug uit Frankrijk, want op de camping smaakte ‘ie zo lekker. Sterker nog, je koopt er nog een paar flessen extra van. Eenmaal thuis ga je er een keer goed voor zitten, je trekt de fles open en… Het valt altijd tegen. Maar het is niets nieuws: in de achttiende eeuw namen rijke Amsterdammers hun favoriete bier mee terug van hun vacantie op hun buitenhuis aan de Vecht: Loender bier.

Loenen is tegenwoordig een slaperig dorpje in de provincie Utrecht. Niet ver ervandaan ronkt elke dag de vaste stoet auto’s over de A2, zonder de aanwezigheid van Loenen op te merken. Maar ooit lag Loenen áán de weg tussen Amsterdam en Utrecht. ‘Men woont te Loenen als op een Dorp en men leeft en wint ‘er de Kost als in een Stad,’ valt te lezen in het boekje ‘Geheym-schryver van staat en kerke der Vereenigde Nederlanden’ uit 1759, een soort wikipedia-achtige opsomming van beschrijvingen van alle steden en dorpen in de provincie Utrecht. Het plaatsje had ruim duizend inwoners, drie herbergen waar ‘allerleye Goden-dranken’ te verkrijgen waren, en twee brouwerijen. ‘Het Bier dat men daar in brouwt, is zeer wel bekent, en werd alom gepresen’.[1]

Een dorp met twee brouwerijen, so what? Maar er was iets met dat ‘Loender bier’ waardoor het in de achttiende eeuw inderdaad erg vermaard was. In 1710 werd het al genoemd in een boekje dat de spot dreef met loterijen (‘Dat Loender bier dat smaakt te bitter in mijn sin’), en acht jaar later zien we het in lijst met in de ‘Colonie van Zuriname’ verkrijgbare bieren naast onder andere wit en bruin bitterbier en ‘Nimweegze Mol’.[2] Rond 1725 noemde de avontuurlijke schrijver Jacob Campo Weyerman het bier een aantal keer en in 1756 vond de spellinggids ‘Nederduytsche Spraakkonst’ het de moeite waard om de spelling van ‘Loender bier’ te corrigeren naar ‘Loener bier’.[3]

Maar wat was dit nou voor bier, wie maakte het en wie dronk het? Nu was Loenen geen gewoon dorp. Om te beginnen lag het in twee provincies: de dorpskern met de kerk hoorde bij Holland, de rest viel onder Utrecht. De provincies opereerden die tijd een stuk zelfstandiger dan nu, met o.a. verschillende belastingregimes en wetten, dus dit maakte mogelijk de bierbrouwerij in dit grensgebed een stuk interessanter. De twee brouwerijen, De gekroonde A en Het Hoefijzer, lagen op Utrechts grondgebied, maar kenden een belangrijke afzet naar Holland. Zo moest De gekroonde A in 1760 door Hollandse maatregelen ‘tegens den invoer der Stigtse [=Utrechtse] bieren’ tijdelijk ‘uijtscheijden en stil blijven staan.’[4]

Bovendien ligt Loenen aan de Vecht, een riviertje waar in die tijd rijke Amsterdammers buitenplaatsen bouwden, grote huizen om ’s zomers vacantie te vieren. In de zomer waren Loenen en de rest van de Vechtstreek een waar vacantieoord, waar ‘van alle plaatsen de Lieden toevloeyen, om daar hun vermaak te nemen, en verandering van lucht te scheppen.’[5] Het is niet uitgesloten dat het deze gefortuneerde Amsterdammers waren die ’s zomers zo genoten van het Loender bier dat ze de faam ervan verspreiden in hun stad en elders.

Zo zien we in 1777 dat de brouwerij ’t Gekroond Hart in Vlissingen Loender bier maakte, terwijl in diezelfde periode de gewone man in Leiden het liefst ‘oud Luiksch of Loender bier’ dronk.[6] Loender bier was dus al aan het verworden van afkomstnaam tot soortnaam. Maar er bleef toch niks beters dan bier dat echt uit Loenen kwam, zo beweert tenminste een boekje uit 1794. Met name het water van de Vecht zou hiervoor verantwoordelijk zijn. In die tijd haalden ook Amsterdamse brouwers hun brouwwater vaak uit de Vecht, omdat het grachtenwater in de stad vaak niet schoon genoeg was en bovendien te brak doordat het in verbinding stond met de Zuiderzee. Het kwam door het water dat bier uit Loenen ‘zo wel van verre als naby gezocht, veel verzonden en gaerne gedronken’ werd. Men had elders ook geprobeerd Loender bier na te brouwen, maar tevergeefs, ‘vermits men nooit den geur en smaak, aan ’t Loener bier eigen, daarin heeft kunnen brengen.’[7]

Toch is het recept van Loender bier dat ik nu ga geven niet uit Loenen afkomstig. De brouwerijen in Loenen zelf moeten namelijk eind achttiende eeuw van het toneel verdwenen zijn en er zijn geen archieven van bewaard gebleven. Daarentegen was in 1793 ook in Haarlem sprake van Loender bier, dat ‘byzonderlyk in Noord-Holland zeer getrokken [=gewild] is’.[8] Een kleine 25 jaar later treffen we het Loender bier dan ook aan in de brouwboeken van ’t Scheepje, de Haarlemse brouwerij waarover de vorige twee afleveringen van Verloren Bieren gingen. In 1817 werd Loender bier daar gemaakt van 4% tarwemout, 17% haver, 8% spelt, 21% wintermout (van gerst) en 50% zomermout. Hiervan werden de kwaliteiten 12-gulden, 8, 6, 4 en kuit getrokken.[9]

Meer informatie geeft het brouwboek in 1825, zodat we eindelijk kunnen vaststellen wat voor bier het daar nou eigenlijk was. Met scharlei. En daar gaan we morgen naar kijken.[10]

Illustratie: Schilderij van Nicolaas Bastert, galerietrompenburgh.nl.

[1] Geheym-schryver van staat- en kerke der Vereenigde Nederlanden, beginnende met die van de provincie Utrecht, Utrecht/Amsterdam 1759, p. 155, 160.

[2] J.V. Landsle, Het lotery leeven, Haarlem 1710; J.D. Herlein, Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname, Leeuwarden 1716, p 242.
[3] Jacob Campo Weyerman, Den ontleeder der gebreeken. Deel 2, Amsterdam 1726, p. 412; Willem Séwel, Nederduytsche spraakkonst, Amsterdam 1756, p. 18.
[4] ‘Uit het archief’, in: Vechtkroniek. Uitgave van de historische kring gemeente Loenen, nr. 22 (mei 2005), p. 25.
[5] Geheym-schryver, p 155.
[6] Middelburgsche courant, 17-5-1777; Joannes Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland, derde deel, tweede stuk, Amsterdam 1769-1811, p. 1057.
[7] J.H. Reisig, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden, Amsterdam 1794, p. 293.
[8] Algemene Konst- en Letter-bode voor meer en min-geoefenden, deel X, Haarlem 1793, p. 30.
[9] Archief Bierbouwerij ’t Scheepje te Haarlem, inv. no. 197, Noord-Hollands Archief, Haarlem.
[10] Archief Bierbouwerij ’t Scheepje te Haarlem, inv. no. 198, Noord-Hollands Archief, Haarlem.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *