Verloren Bieren – 53 – Bier van d’Oranjeboom (1)
Vorige keer keken we naar gerstebier, vandaag beginnen we met… gerstebier. Maar wel een heel ander gerstebier. Afgelopen 12 mei lanceerde Jopen een van zijn nieuwste collaboration brews: Gerste no. 1, gemaakt in samenwerking met bierhistoricus Ron Pattinson. Een herschepping van een van de oude bovengistende gerstebieren van Nederland, waarvan we in de vorige afleveringen recepten zagen?
Integendeel! Deze donkergekleurde Gerste no. 1 van Jopen is gebrouwen volgens een ondergistend recept uit 1911, afkomstig van, in Rons woorden, ‘a rather large Dutch firm’ uit Rotterdam. Ze zeiden het er niet bij maar die ‘firm’ was een welbekend bedrijf met een rode ster in het logo en waarvan de naam rijmt op ‘…eineken’. Hiervan worden de archieven bewaard op het Stadsarchief van Amsterdam en dat is waar Ron ze had gevonden. Wil je er Ron zelf over horen, en het bier ook nog proeven? Kom dan deze zondag 21 juni naar het Festival Historische Nederlandse Bierstijlen. Proef in zeven cafés vermaarde oude bierstijlen, en ik kom zelf ook nog vertellen…
Maar goed, waarom brouwde die ‘large firm’ een gerstebier van de oude stempel? Het antwoord is nauw verbonden met die ándere grote brouwerij in Rotterdam: Oranjeboom. En nu Oranjeboom weer naar de Nederlandse markt terug schijnt te keren, wordt het tijd om iets over hun bieren uit de doeken te doen.
In 1670 werd in Rotterdam aan de noordzijde van de Nieuwe Haven brouwerij Den Orangienboom opgericht, een naam die al snel overging op een ander complex ter hoogte van de Coolvest. (Die eerste locatie was ongeveer ter hoogte van de huidige Burgemeester van Walsumweg, de tweede plek is nu de zuidoosthoek van het Hofplein; na het bombardement van 1940 heeft men Rotterdam volgens een compleet ander stratenpatroon herbouwd). Het is deze brouwerij aan de Coolvest waar in 1745 Wouter van Lis de scepter zwaaide, de auteur van Brouwkunde, de allereerste Nederlandse brouwhandleiding.
In de negentiende eeuw ging het bedrijf over in handen van de families Baartz en Hoyer en uit die tijd zijn ook de eerste archivalia bewaard gebleven. Hun assortiment bestond in 1836 uit ‘versch bruin of prinsesse’ in vier kwaliteiten, blank gerste, oud bruin en oud gerstebier. In 1842 verkochten ze eenmalig Beijersch bier, waarbij het niet zeker is of ze dit ook zelf brouwden. In ieder geval deden ze dat al wel vóór 1857. Andere producten op hun prijslijsten waren ‘minnebier zoet’, bruin uitzet en Oost-Indisch. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw waren er op de brouwerij nog ‘pijlboeken’ ofwel brouwverslagen aanwezig uit de periode 1834-1841, maar deze zijn anno nu helaas in rook opgegaan. Ze hadden een fascinerende inkijk kunnen bieden in de bieren uit die jaren. Mocht u dit lezen en denken ‘o ja, die boeken heb ik destijds achterover gedrukt’, neem dan even contact met me op. Discretie verzekerd…
In 1873 gingen de eigenaren van Oranjeboom, de heren Baartz en Hoyer, een overeenkomst aan met Gerard Adriaan Heineken. Heineken vormde zijn Amsterdamse brouwerij om in een NV waarin hij een meerderheidsbelang had maar waarin ook Baartz en Hoyer zich inkochten. Aan de oevers van de Rotte verrees vervolgens een grote, moderne ondergistende brouwerij onder de naam Heineken. Hoyer werd er één van de vier directeuren. Een merkwaardige stap misschien, want Oranjeboom ging aan de Coolvest zelf gewoon verder met brouwen. De onderliggende gedachte was echter, dat de Rotterdamse Heineken-brouwerij ondergistende bieren zou brouwen voor het duurdere marktsegment, terwijl Oranjeboom de bovengistende markt bleef bedienen met veelal goedkoper bier.
Het gaf dan ook bonje toen Heineken-brouwmeester Wilhelm Feltmann in 1881 voorstelde om ondergistend gerstebier te gaan maken, ‘een bier van snelle confectie en tot belangrijk lager prijs.’ Baartz en Hoyer waren not amused: dit was een rechtstreekse aanval op hun bovengistende Oranjeboom-brouwerij. Toch zette Feltmann door, en ontwikkelde Heineken Gerste en Gerste 2 (later Heineken Lager genaamd), ondergistende, maar niet gelagerde bieren die inderdaad gretig aftrek zouden vinden. Vreemd genoeg waren ze donker gekleurd, in tegenstelling tot de bovengistende gerstebieren; misschien omdat men een donkere kleur als ‘Beiers’ zag? Hoe dan ook, het is dus dit bier dat laatst door Ron Pattinson en Jopen is gerecreëerd in de versie uit 1911. In dat jaar nam gerste bijna de helft van de productie van Heineken-Rotterdam in beslag! Interessant is ook dat pils daarentegen toen nog geen 13% van de productie vormde. Hoezo Heineken een pilsbrouwer? Lees meer, inclusief het recept, op de site van Ron.
Baartz en Hoyer zaten intussen niet bij de pakken neer, en besloten in 1884 zelf een nieuwe brouwerij te bouwen op Rotterdam-Zuid, aan een straat die al snel de Oranjeboomstraat ging heten. Nu was Feltmann weer in z’n wiek geschoten, want Oranjeboom wilde hierbij een ijsmachine aanschaffen! Met andere woorden, ook zij wilden de ondergistende markt op, al bezwoer Baartz dat de ijsmachine enkel diende om de productie van bovengistend bier te verbeteren. Het leidde allemaal tot een machtstrijd binnen de NV Heineken die in 1887 in het voordeel van Feltmann werd beslist. Hoyer verliet de directie en Oranjeboom ging zijn eigen koers varen.
Vanaf 1884 zijn er productiegegevens van de toen nieuw gebouwde Oranjeboom-brouwerij op Zuid. In dat eerste jaar was het assortiment nog allemaal gerste en princesse wat de klok sloeg, aangevuld met wat stout, maar binnen een paar jaar werden daar de ondergisters pils, licht lager en bok aan toegevoegd. Het grootste succesbier bleef echter belegen gerste, wat wel blijkt uit deze grafiek met de productiecijfers (hee, als T.H. Raket het mag, dan wil ik ook een keer):
Oranjeboom deed het niet slecht, wat te zien is aan de stijgende lijn in de productie. In 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, brouwden ze 300.000 hectoliter, wat neerkwam op zo’n 12% van de landelijke productie. Heineken was met ruim 400.000 niet eens zo heel veel groter. Op dat moment hadden ze een assortiment van veertien bieren, waaronder zelfs nog een minieme oplage princessebier en een bier met de merkwaardige naam ‘daalder’.
En hoe maakten ze die bieren? Dat zien we volgende week.
Met dank aan Jos Hooghuis, Leiden
Mooi verhaal en ik had inderdaad goed gegokt. Altijd leuk om zoiets te lezen.
Vaardige reconstructie van een geruchtmakende geschiedenis, Roel! In het Heineken-archief zitten twee andere stukken die meer details bieden over het Gerste en het Lager uit die tijd. Waarschijnlijk moeten we die Baartz van Oranjeboom niet te letterlijk nemen als hij beweert dat ze ‘geen Lagerbier’ waren. Daarmee moet hij hebben bedoeld dat ze niet werden gelagerd zoals de ‘betere’ bieren. Want dat ze werden gelagerd blijkt uit documentatie rond het verkrijgen van eremedailles voor Heineken-bieren (nr. 834.296 in het Stadsarchief). In 1889 kregen pilsener, vienna, beiers en münchener ’6 a 8 mois de cave’ en uiteindelijk een stamwortgehalte van 14 tot 15 graden Balling. Naar huidige maatstaven dus een zeer lange lagering – maar die huidige maatstaven moeten gewoon overboord als we open willen staan voor de geschiedenis. Het Gerste kreeg toen ’2 a 3 mois de cave’ en 12 graden Balling. Welzeker lagering dus. (En ik vraag me af hoe Jopen dat bij de ‘remake’ heeft aangepakt.) Ten slotte: de Gerstes van Heineken waren niet allebei donker. De documentatie spreekt van ‘bières d’orge (brune et blonde)’. Dat bleef ook zo. Een andere brochure uit ditzelfde archiefnummer vermeldt dat het bruine (het Gerste dus) in 1900 nog steeds 12 graden Balling had, maar het blonde (het Lager) nog maar 10 graden. In advertenties kun je ook zien dat het Lager toen langzaam goedkoper werd, en dat er kleurverschil was: bijvoorbeeld in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 7 augustus 1913. Eigenlijk curieus, die verkoopcijfers die Ron Pattinson aanhaalt: de algehele tendens ging langzaam in de richting van het lichtgekleurde Pilsener, het donkerder Beiers zou uiteindelijk afhaken (en Vienna en Munchener waren dat al goeddeels), maar in het goedkope segment (en over de hele) was het donkere Gerste toen nummer 1. Toch een smaakkwestie?
Mijn opa Abraham Stikkelorum werkte tussen september 1903 en november 1904 als smid bij d’Oranjeboom in Rotterdam. Zijn er nog personeelsgegevens, verhalen of foto’s uit die tijd?
Hallo Ab, je kunt het beste eens gaan kijken bij het stadsarchief Rotterdam! Groet, Roel
Hallo Ab,
Ik heb nog een foto uit die periode in mijn bezit met een vermelding van zeven namen. De namen zijn er later met potlood aan toegevoegd.
Er staan circa 16 personen op de foto, maar de naam van je opa komt niet voor.
Het zou best kunnen dat hij er tussen staat, want van niet alle personen zijn de achternamen bekend.