Verloren Bieren – 40 – Bock-Ale
Black IPA? Bier op portvaten? Champagnebier? De brouwers van tegenwoordig blijven maar nieuwe kruisingen van bierstijlen en andere dranken verzinnen, zo lijkt het. Maar het fenomeen dateert van alle tijden. Neem nou de opening van de ‘Taverne Alsacienne’ op de Hoogstraat in Rotterdam op 24 december 1868, waarvoor men adverteerde met het heuse ‘Bock-Ale uit de Brouwerijen van de Heeren Gruber & Reeb, te Straatsburg.’
Bock-Ale? Jawel, en nog wel uit Frankrijk nota bene. Op onze rondgang door het land van stokbrood en alpinopetjes zijn we nu beland in de Elzas. Deze streek bevindt zich in het uiterste noordoosten van het land, de hoofdstad Straatsburg ligt op zo’n 5 kilometer van de Rijn en de Duitse grens. Nu was de oorspronkelijk Duitstalige Elzas, dat pas in de zeventiende eeuw aan Frankrijk werd vastgeplakt, van oudsher al een brouwregio. Het was dan ook hier dat in 1847 het eerste ondergistende bier van Frankrijk werd gemaakt, door brouwerij Schutzenberger. Op dat moment waren de brouwerijen van Straatsburg nog erg bescheiden van omvang, maar met de komst van ondergisting waren grotere bedrijven en grotere investeringen nodig, voor de bijbehorende apparatuur en ijskelders. Een van de eersten die dat besefte was, gek genoeg, een apotheker van het grote Middeleeuwse ziekenhuis van Straatsburg.
Dit was de dertigjarige David Gruber, die in het laboratorium van het ziekenhuis aan het experimenteren sloeg met gist. In 1855, het jaar dat Parijs kennis maakte met het Münchener bockbier, besloot hij zich op het commercieel bierbrouwen te richten. Hij huurde een brouwerij en begon uiteindelijk met zijn oude collega Reeb een eigen bedrijf. Aanvankelijk werd hun product in Straatsburg door het publiek lacherig bestempeld als ‘Apothekersbier’, maar het lachen verstomde snel toen Gruber met zijn ‘Bock-Ale’ kwam. In de buitenwijk Koenigshofen verrees een enorme brouwerij die als eerste in de stad aangesloten was op het spoorwegnet. De landerijen eromheen werden ‘s winters onder water gezet om het ijs te leveren dat in de grote kelders werd opgeslagen om het hele jaar door ondergistend te kunnen brouwen bij 3 à 4 graden.
De grondvesten voor succes waren gelegd. Omdat Gruber bij veel bierverkopers een ‘ignorance complète’ aantrof, begon het bedrijf eigen cafés, onder de naam ‘Taverne alsacienne’. Deze kwamen in de grootste steden van het land zoals Parijs, Bordeaux en Marseille, maar ook in de koloniën (Algiers) en in het buitenland, zoals in Brussel, Antwerpen en dus in 1868 in Rotterdam.
Je kunt je afvragen wat ‘Bock-Ale’ nou precies was. Het werd omschreven als een bleek of goudblond bier, van puur mout, met meer dan 6% alcohol. Gezien de enorme ijskelders werd het ondergistend gemaakt, uiteraard naar het voorbeeld van het bockbier uit Beieren, dat namelijk ook wel eens blond was. Maar waarom het nou tegelijkertijd de naam ‘Ale’ meekreeg? Want met het bovengistende, amber gekleurde brouwsel uit Engeland had Grubers bier ogenschijnlijk weinig te maken, hoogstens met de kleur van Pale Ale. Misschien dacht men met de combinatienaam Bock-Ale te kunnen profiteren van de goede naam van zowel Duits als Engels bier…
In 1871 kreeg de brouwerij van Gruber een gevoelige klap te verwerken: Duitsland won de Frans-Duitse oorlog en annexeerde de Elzas. Voortaan kregen Gruber en de andere Elzasser brouwerijen te maken met de directe concurrentie van hun Duitse collega’s, terwijl ze voor verkoop in Frankrijk nu hoge invoerrechten moesten betalen aan de grens. Daar kwam wrang genoeg nog bij dat in Frankrijk zelf bijtende campagnes tegen Duits bier de kop opstaken. Ene Robert Charlie kletste een boek van meer dan 300 pagina’s vol over het ‘Poison Allemand’ waarin Duits bier werd omschreven als het product van onverbeterlijke gifmengers. Het Parijse krantje ‘Le bon bock’ had precies hetzelfde onderwerp, namelijk de ‘infériorité indiscutable’ van het bier van de vijandige oosterburen. Zelfs de grote scheikundige Louis Pasteur had zo’n hekel aan Duitsland dat hij zijn onderzoek naar biergist in het teken stelde van het maken van een ‘bière de la revanche’ om het Duitse bier te kunnen beconcurreren.
Maar de kroon spande toch wel ene Armand Debia, een journalist uit Marseille, die het ene na het andere artikel schreef om de nu in Duitsland gelegen brouwerij van Gruber in een kwaad daglicht te stellen. ‘Het bier van Gruber is een farmaceutische drank die de maag vermoeit en het hoofd verzwaart… Het is sterk alcoholisch en bevat gentiaan, zwavelzuur uit sulfiet, en weinig of geen hop.’ En over de cafés van Gruber: ‘De Pruisische taveernes die Gruber heeft gesticht in Frankrijk worden bezocht door een verwerpelijke klantenkring, het riool van de samenleving. In deze krochten waar vrouwen van de straat, pooiers etc. de nacht doorbrengen, vinden abjecte taferelen en obscene gesprekken plaats waar een eskader Pruisische lansiers nog van zou blozen.’
Het stond Gruber uiteindelijk niet in de weg: in 1889 opende men een filiaal in Melun bij Parijs om zo de Franse markt beter te kunnen bedienen. In datzelfde jaar schonk Gruber zijn bier op de Wereldtentoonstelling van Parijs, naast de net nieuw gebouwde Eifeltoren. Ook in Nederland bleef het ‘Straatsburger Bock-Ale’ beschikbaar, en we zien het zelfs verschijnen in Algerije, Indochina (Saigon) en Nederlands-Indië. Ook na 1918, toen de Elzas weer in handen van Frankrijk kwam, treffen we dit ‘fijne Bier met wereldreputatie’ in heel Nederland nog aan.
Maar tegenwoordig bestaat het ‘Bock-Ale’ allang niet meer. In 1959 sloot Gruber-Straatsburg en in 1980 Gruber-Melun. Niemand maakt nu nog Bock-Ale, en hoewel er in Straatsburg nog 123 strekkende meter aan archieven van Gruber bewaard wordt, en ondanks dat men destijds heel exact bijhield wat er zoal gebrouwen werd (‘de dichtheid van het wort, de gistingstemperatuur, de vergistingsgraad…’) is er geen snippertje aan brouwgegevens of recept terug te vinden. Wat Bock-Ale dus voor merkwaardige kruising van bierstijlen was, zal dus wel altijd een geheim blijven.
Met dank aan: Peter Spronk (Bibliothèque des musées de Strasbourg).
Illustratie: delcampe.net
Mooi artikel weer. 🙂 Er wat excat bijgehouden wat er gebrouwen werd, maar geen brouwgegevens zijn beschikbaar? Huh?
Hoi Eric, het werd exact bijgehouden (volgens een brochure uit 1868) maar die gegevens zijn vervolgens verloren gegaan. Had het iets duidelijker moeten formuleren 🙂
Stel je voor, ik zit te lezen in Korthals boeiende geschiedenis van Heineken, en daar staat in dat dat bedrijf in de jaren tachtig van de 19e eeuw beter niet onder de eigen naam naar Belgie kon exporteren. En wel wegens (toen al) antipathie bij onze zuiderburen. De naam der brouwerij werd op de fusten naar Belgie zorgvuldig vermeden en de bierdrinker werd er onkundig van gelaten, dat het Bock Ale van de H[eineken’s] B[ierbrouwerij] M[aatschappij] afkomstig was. En ze deden er zelfs aan kwaadsprekerij, vertelt Korthals verderop. Een relatie van [Heineken-brouwmeester] Feltmann, die in het cafe van een afnemer der brouwerij om een glas Heinekens bier vroeg, kreeg te hooren, dat het verboden was dat bier te schenken, daar het alleen bestemd was voor meiden en knechten. Wel kon hij Bock Ale krijgen! (En ik maar denken dat Grolsch de eerste was in Nederland met een zogenaamd ondergistende ale)