Verloren bieren – 26 – Zuid Afrika
Terwijl de Verloren Bieren intussen rustig bleven verschijnen op Dossier Hop, was ik een paar weken lang bezig 5000 kilometer door Zuid-Afrika te crossen met een Nederlandse geheelonthouder en twee knappe Baskische vrouwen die enkel kalimotxo (rode wijn met cola) drinken. De prioriteiten lagen dus niet bij bier, maar bij olifanten, watervallen, het ontwijken van overstekende townshipbewoners en het overleven van helse tochten over onverharde bergweggetjes.
Nu is er op biergebied in Zuid-Afrika voor de niet onder elke tegel naar craftbeer speurende bezoeker ook niet heel veel te beleven. De bekendste merken Castle, Hansa en Carling Black Label worden allemaal door dezelfde SAB-brouwerij gemaakt en de enige variatie is het uitstekende Windhoek Lager uit Namibië en SAB’s eigen Castle Milk Stout, verrassend genoeg een prima stout. De voornaamste rol van bier in Zuid-Afrika is dan ook om in grote hoeveelheden door het keelgat te worden gegoten tijdens de zondagse braai.
Het proeven van de nieuwe bieren uit de inmiddels ook hier overal opkomende microbrouwerijen is ook geen onverdeeld genoegen. De in Stellenbosch, wijnhoofdstad van Zuid-Afrika, geproduceerde Wild Beast blond en amber smaakten slechter dan wat de gemiddelde Nederlandse thuisbrouwer met twee linkerhanden in zijn schuurtje voor elkaar krijgt. De uit dezelfde plaats afkomstige Wild Clover zou zelfs diezelfde thuisbrouwer nog zonder pardon door de gootsteen hebben gekieperd, wat Henri Reuchlin er ook over moge beweren.
Beste keuze is nog altijd Mitchell’s, Zuid-Afrika’s oudste microbrouwer, die sinds 1983 in het toeristische kustplaatsje Knysna prima Engelse stijl bieren produceert. Niet inventief, wel goed gemaakt. Hun 90 Shilling Scottish Ale had gek genoeg de geur en smaak van gistende druiven. Er gebeuren af en toe rare dingen in Afrika.
Ondanks dit wat eenvormige bierlandschap, heeft Zuid-Afrika wel degelijk bierhistorie. Daarmee bedoel ik niet het oorspronkelijke, door de zwarte bevolking uit sorghum gebrouwen bier, wat ik helaas niet heb kunnen proberen. Ik bedoel ook niet de belachelijke apartheidspolitiek die het van 1928 tot 1962 aan zwarten verbood bier en andere ‘European Liquor’ te drinken, treurig maar waar. Nee, ik heb het over het vroegste bier uit de in 1652 door Jan van Riebeeck gestichte Kaapkolonie. Voor hun schepen naar Oost-Indië besloot de VOC aan de punt van Afrika een verversingspost in te richten om voorraden voedsel en dranken in te slaan. Er kwam een compagniestuin waarin groenten en fruit werden verbouwd (de huidige Company’s Garden in Kaapstad) en de eerste wijnstokken werden geplant. Maar scheepsbemanningen lustten ook bier. Dat bleek een probleem.
Van Riebeeck stelde de Antwerpse zeeman Pieter Visagie aan als brouwer voor de VOC. De eerste batch van 1657 bleek niet te willen gisten. Een jaar later lukte het wel: op 5 oktober 1658 werd het eerste succesvolle bier van Zuid-Afrika gebrouwen. Van Riebeeck stuurde twee vaatjes van het Kaaps bier naar zijn bazen, de Heren Zeventien in Amsterdam. Wat die erover te zeggen hadden, is onbekend. Maar een onverdeeld succes was het VOC-bier niet.
Halverwege de achttiende eeuw schreef de Duitse reiziger O.F. Mentzel over het bier van Kaapstad: ‘Het daar zelf gebrouwen bier is niet van veel nut.’ Het probleem waren de grondstoffen. Het lukte maar niet om hop in Zuid-Afrika te laten groeien, dus moest het uit Holland komen, op een maandenlange reis waarop het lag te verdorren onderin een scheepsruim. Bovendien verstonden volgens Mentzel de slaven in de Kaapse mouterij hun vak niet: ‘Het mout is meestal meer gebrand dan geroosterd.’ Het enige beschikbare gist was datgene van de vorige brouwbeurt. Door dat alles was het bier op de Kaap meer zwart dan bruin, dik, en je kreeg er winderigheid en hoofdpijn van. Wie in de Kaapkolonie de mogelijkheid had, dronk dan ook Europees bier.
De Kaapkolonie van de VOC kende echter ook een eigen soort bier: suikerbier. Gouverneur Simon van der Stel verbood bijvoorbeeld in 1687 de verkoop suikerbier in tapperijen, omdat het als ‘oorsaak van vele twisten, krakeelen en andere onheilen bevonden werd.’ Als grondstof hiervoor werd aanvankelijk de nectar van de nationale Zuid-Afrikaanse plant, de protea ofwel ‘suikerbossie’ genomen, waar een dikke stroop van te koken was.
Het suikerbier was eenvoudig te maken. Volgens de al genoemde O.F. Mentzel werd het gebrouwen door hop, zemelen en suiker samen te koken, waarna gist werd toegevoegd. De 19e-eeuwse boerin Hilda Duckitt gaf als ingrediënten voor deze ‘hopkos’ hop, gember, water en suiker. Mogelijk brouwde zij het voor de knechten op de boerderij, want ze vermeldde erbij dat het ‘heel goedkoop’ was. Dit bier was inmiddels een typisch product om thuis te maken geworden, want in de negentiende eeuw kreeg het Zuid-Afrikaanse brouwwezen een nieuwe impuls door de vestiging van nieuwe brouwers afkomstig uit Europa. Zij waren het die uiteindelijk die het huidige Zuid-Afrikaanse bierklimaat hebben bepaald: het op de boerderij gebrouwen suikerbier verdween. Het duurde overigens tot 1935 voor het Zuid-Afrika lukte om zelf hop te verbouwen.
En dan nu het recept. In Kaapstad vond ik het boekje ‘Die praktiese kookboek vir Suid-Afrika’ van mevrouw S. van H. Tulleken, de 29e druk uit 1951. Een kookboek met honderden gerechten ‘sowel vir die boervrou als vir die dorpsvrou’ met pap, melktert, blatjang (chutney), mielies en natuurlijk bobotie. Generaties Afrikaner plattelandsvrouwen moeten zich van dit boekje hebben bediend. En jawel hoor, er staat ook een recept voor suikerbier in (hier hopbier genaamd) en als bonus ook nog een voor pijnappelbier. Ik zou zeggen: kook er een bobotie, struisvogelburgers of droë wors bij en beleef een Zuid-Afrikaanse ervaring.
Hopbier. 4 bottels water, 2 onse hop, 2 pond bruin suiker. 1½ koppie gerysde suurdeeg [=gist] (enige soort). Kook die hop in die water; sodra dit kook, voeg die suiker by. Kook nog 5 minute. Syg [=filter] dan deur. Laat afkoel. Voeg die suurdeeg by. Sodra dit begin te gis, bottel en kurk goed toe.
Pynappelbier. 6 pynappels. 4 pond suiker, 9 bottels water. Kook die water, roer die suiker in totdat dit gesmelt is. Sny die pynappels op. Moenie skil nie. Voeg by. Laat op ’n lou plek staan totdat dit gis. Giet deur en bottel. Dit sal na die derde dag goed wees.
Bron: S. van H. Tulleken, Die praktiese kookboek vir Suid-Afrika (29e druk), Kaapstad 1951. Voor het artikel is verder o.a. gebruik gemaakt van het proefschrift Die geskiednis van boerekos 1652-1806 door Hester Claassens.
Geef een reactie