Nederlandse cider
Vorige maand bezocht ik in Engeland een ciderboerderij. Een echte. Geen grote parkeerplaats, geen glanzend proeflokaal met glazen gevel, geen t-shirtverkoop en geen video van het productieproces. In plaats daarvan een aan je benen snuffelende boerderijhond, roestige daken en veel modder. De weg erheen was aangegeven met een kartonnen bordje aan een hek. Cider zoals cider bedoeld is.
Bij binnenkomst in de boerenschuur, om tien uur ’s ochtends, kregen we meteen een glas aangeboden. Droog, medium of zoet? Een aantal heren die zelf vermoedelijk hun eerste al achter de kiezen hadden, stortte zakken appels leeg op een transportband. Rijpe en rotte. Uit de appels onder de pers gutste een stroom sap die via een betonnen geul naar het vat in de schuur ernaast liep. Hoezo hygiëne? Verkoop op fles, daar deden ze niet aan. ‘Teveel werk,’ zei de baas, een man van rond de zeventig. Klanten moesten het maar in jerrycans kopen, voorzien van een sticker die duidelijk in de zeventiger jaren was ontworpen. En er was wat verkoop op vat.
Hier in de West Country wordt aardig veel cider gedronken, ook door de jeugd. Ook elders in Engeland is cider populair, en dan is er nog die ándere ciderstreek, Normandië in Frankrijk. Hier en daar is er elders in Europa nog wel wat ciderproductie, onder andere in België, maar op één plek in ieder geval niet of nauwelijks: juist, Nederland.
Terwijl het hier best zou kunnen. Om te beginnen hebben we appels genoeg in bepaalde streken. In de Betuwe natuurlijk, die in de zeventiende eeuw al ‘de gemeyne appel-kelder van Holland en Vriesland’ werd genoemd.[1] Dan zijn er nog Zuid-Limburg, de Kromme-Rijnstreek bij Utrecht en Zuid-Beveland in Zeeland. Maar hoewel Limburg tot de negentiende eeuw inderdaad enige kleinschalige ciderproductie moet hebben gekend in combinatie met die van ciderazijn, is cider voor de rest ver te zoeken.[2]
Hoe komt dit? In de Middeleeuwen moet cider in heel West-Europa bekend zijn geweest. Karel de Grote liet zijn domeinbeheerders mensen aanstellen die ‘bier, cider, perenwijn en andere dranken’ konden maken. In de late Middeleeuwen raakte de cider echter in veel streken uit de gratie, waaronder in de Lage Landen. Een laatste levensteken was de belasting op cider in Diest (nu België) in de jaren 1581-1625. Wegens te weinig opbrengst werd deze uiteindelijk afgeschaft.[3]
Aan de kennis omtrent het cidermaken kan het toch eigenlijk ook niet gelegen hebben. Cider maken is simpel, ‘eenvoudiger dan soep koken.’[4] Alles wat je nodig hebt is appelsap, dat je het beste eruit kunt persen maar uitkoken is ook mogelijk. De bovengenoemde Engelse ciderboerderij doet verder niks: het gaat er op vat en het gist vanzelf. Nu heb ik zelf dit jaar ook wat cider gemaakt, met appels uit de ouderlijke boomgaard, waarvan mijn ma zo vriendelijk was geweest alvast appelsap te koken. Ik doe er dan nog wat pecto-enzymen bij om de celstructuur af te breken en ik voeg cidergist toe uit een pakje, maar meer ook niet. Ciderboeren in Engeland en Frankrijk gebruiken ciderappels, die zuurder zijn en meer tannines bevatten, maar ook van deze gewone appels uit de Hollandse ‘bongerd’ kwam een prima resultaat.
De bereidingswijze van cider was in Nederland ook wel bekend, tenminste als we afgaan op de diverse keren dat ciderrecepten genoemd worden, gek genoeg met name in kookboeken. Er staan recepten in De volmaakte Hollandsche keuken-meid (1752-1754), De Nieuwe, Welervarene Utrechtsche Keuken-meid (1771), het Volkoomen Neerlandsch kookkundig Woordenboek (1791) en De zorgvuldige Keuken-Meyd (1833). Nu waren dit vaak gedeeltelijk vertalingen uit met name het Frans, en de beschreven recepten lijken ook grotendeels op elkaar. Zo moest in meerdere ervan gewacht worden tot de gist na veertien dagen wit en helder was, en om de gisting te stoppen moest brandewijn worden toegevoegd. Hoe dan ook kun je niet zeggen dat er in Nederland een gebrek aan recepten was.
Toch moesten we tot 1842 wachten tot Nederland een ‘Fruitwijn of ciderfabriek’ kreeg. Een van de vennoten, de Duitse wijnhandelaar Johannes Baptista Muller, was drie jaar eerder al een fruitwijnfabriek in Den Bosch begonnen, die nu dus met een nieuwe vennoot, Herman Timmer van Meeteren, werd omgezet in een cidermakerij. Hun assortiment bestond onder andere uit witte, rosé en rode cider, mousserend en niet-mousserend, en witte kruidenwijn.[5]
In 1843 verhuisde het bedrijf van Den Bosch naar Amsterdam, hoek Korte Prinsengracht-Brouwersgracht, maar in 1847 werd de vennootschap ontbonden en sindsdien is er niets meer van deze ciderfabriek vernomen. Gezien de rosé en rode kleur van hun product werd er waarschijnlijk meer dan alleen appels in verwerkt, iets wat misschien beschreven zal staan in het octrooi dat in 1840 door hen was verkregen op een ‘nieuwe bewerking in het fabriceren van mousserende en niet-mousserende fruitwijnen’.[6]
In 1858 schreef de Deventer apotheker B. Meylink het boekje ‘Bessenwijn en cider: hunne doelmatigste bereiding op wetenschappelijke gronden’ dat ook geen merkbaar gevolg had, en een appelwijnfabriek van de firma Van Bredael in Vianen, gevestigd op de resten van het kasteel Batenstein, werd geen succes: hij bestond van 1864 tot 1868.[7] Pas rond 1880 zien we dat in heel Nederland limonadefabriekjes en mineraalwaterfabriekjes ontstonden die assortimenten voerden met citroenlimonade, gemberbier, spuitwater en vaak champagne-cider.
Maar Nederland werd nog steeds geen ciderland, ook al stelde Adolf Mayer van de Landbouwhogeschool Wageningen het in 1882 voor als volksdrank. Aan de appels lag het niet, Mayer had deze in Boskoop laten testen door een deskundige op het gebied van de pomologie (appelkunde, het bestaat).[8]
In juni 1899 leek het tij gunstiger te worden voor vaderlandse cider, omdat de accijns op uit verse vruchten gemaakte drank en azijnen werd afgeschaft. In Amby bij Maastricht werd prompt de Eerste Nederlandsche Appelwijnfabriek ‘Dona Mosae’ opgericht, aan de straatweg naar Valkenburg. Er werden zelfs aandelen uitgegeven. Hun cider bestond ‘uit zuiver appelsap en kan bij gebruik met water aangelengd worden. ’t Is een heerlijke tafeldrank, die geen dronkenschap verwekt, en de zwakste magen niet hindert – en voor zieken zijn weerga niet heeft.’[9] Helaas was ‘Dona Mosae’ geen lang leven beschoren: in maart 1903 werd het complex, drie jaar eerder nieuw gebouwd, geveild. De inventaris bestond o.a. uit een stoommachine, satureermachine, kurkmachines, spoelmachines, tapmachines, grote en kleine fusten en ‘eene groote hoeveelheid flesschen’. ‘Voor de aandeelhouders is het resultaat dezer eerste Nederl. fabriek dus een groote teleurstelling.’[10]
De benaming ‘eerste’ was ook niet helemaal verdiend: al in 1898 begonnen in Doetinchem de vennoten Mozes de Wolff en vader en zoon Salli en Salomon Gokkes hun eigen ciderfabriek. Hun scheikundig onderzocht product, uitsluitend bereid uit appels, heette aanvankelijk Koninginne-cider, maar werd daarna gewoon als Appelwijn verkocht, een ‘heerlijk verfrisschende drank’.[11] Ook de Nederlandsche Stoom-Vruchtensappenfabriek van Jan Taminiau in Elst, gesticht in 1901, zou enige tijd cider hebben gemaakt. Later werd het bedrijf bekend van de dessertsaus TEO, en tegenwoordig wordt hier Heinz-ketchup gemaakt.[12]
Deze kleine cider-opleving culmineerde in een heus cider-congres met cider-tentoonstelling in november 1905, in Artis in Amsterdam. Diverse Nederlandse landbouwkopstukken, fruittelers en drie Engelse experts kwamen bijeen om de mogelijkheden van ciderproductie in Nederland te bespreken, en op de tentoonstelling waren diverse appels en peren te bekijken, en natuurlijk viel er te proeven. Maarliefst twaalf Nederlandse ciders en diverse Engelse, inclusief Engelse perry (perenwijn).
Maar of dit gouden tijden beloofde? De Nederlandse cider bleek qua kwaliteit nog erg op de Engelse achter te lopen. Erger: de krant wist geen aanwezige te vinden die de cider daadwerkelijk lekker vond. ‘Of dit komt door de ongewoonte, of doordat de smaakpapillen van de meesten andere of sterkere prikkels verlangen, met den cider loopt niemand weg.’ Het grootste obstakel leken echter de te maken investeringen te zijn: moesten boeren nu bomen met speciale ciderappels gaan planten, zonder dat er in Nederland eigenlijk vraag was naar cider? ‘Moet men eerst ciderdrinkers vormen, of moet men op goed geluk maar cider gaan maken in de hoop dat hij ook wel gedronken zal worden?’[13]
Er was geen eenvoudige oplossing, en zo bleef het hierbij. In 1907 adverteerde de Amsterdamse mineraalwaterfabriek van G. Houweling een tijdje met ‘Appel-cider’, en de laatst bekende advertentie van de Appelwijnfabriek in Doetinchem dateert van 1910. Daarna maakte een enkel limonadefabriekje het nog wel eens. Maar een ciderdrinkende natie is Nederland nooit geworden.[14]
En dat is jammer, als je naar die grote boomgaarden in de Betuwe kijkt. Hier had toch ook een cidercultuur kunnen ontstaan als die in de West Country in Engeland. Ze hebben er zelfs een apart muziekgenre, de Scrumpy & Western, een soort boerenrock maar dan met heel veel cider erbij. Met bandnamen als met bandnamen als The Wurzels, The Skimmity Hitchers, en The Surfin’ Turnips zingen ze met hun typische accent hits als ‘I am a cider drinker‘ (op muziek van Una paloma blanca van George Baker), ‘Drink up thy zider’ en ‘Hold up yer cider jar’. En dan heb ik het nog niet over ‘Lovely pint a cider‘ op de muziek van ‘Ring of fire’ van Johnny Cash. Waarom hebben wij dat niet?
[1] Arend van Slichtenhorst, Alle XIV boeken van de Geldersse geschiedenissen, Arnhem 1654, boek I p. 5. Geciteerd in: Jan Bieleman, Boeren in Nederland. Geschiedenis van de landbouw 1500-2000, p. 189.
[2] Bieleman, Boeren in Nederland, p. 205, 370-374.
[3] Pierre Jean-Baptiste Legrand d’Aussy, Histoire de la vie privée des Français depuis l’origine de la nation jusqu’à nos jours, deel 1 boek 2, p. 318. Raymond van Uytven, Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de Lage Landen, Leuven 2007, 54, 112.
[4] Nieuwsblad voor Gorinchem en omstreken, 28-8-1949.
[5] Nederlandsche staatscourant 24-06-1839, 22-04-1842; Noord-Brabander 10-09-1842.
[6] Noord-Brabander 25-4-1843; Nederlandsche staatscourant 18-5-1840, 19-10-1847.
[7] Tielsch Stads- en arrondissements-weekblad, 23-7-1858; S.E.M. van Doornmalen, Nadere toegang op de inv. nrs 2178-231 uit het archief van het Gemeente bestuur Vianen 1810-1930, Vianen z.j.; Culemborgsche Courant, 4-3-1866; Opregte Haarlemsche Courant 11-2-1868.
[8] A. Mayer, ‘Over de bereiding van cider (appelwijn) in Nederland’, in: De Economist, Volume 31, aflevering 2 (september 1882), p 944-954. Vgl. De locomotief 20-12-1882, 21-12-1882.
[9] De Gooi- en Eemlander 29-12-1900; Algemeen Handelsblad 23-12-1900; Het nieuws van den dag 5-4-1900.
[10] Algemeen Handelsblad 7-3-1903, 19-9-1903; Amersfoortsch Dagblad 27-3-1903.
[11] De Graafschap-bode 5-1-1898, 29-1-1898, 23-7-1902; Rotterdamsch nieuwsblad 7-2-1898.
[12] J.A.E. Kuys (eindredactie), Biografisch Woordenboek Gelderland deel 4, Hilversum 2004, p. 117-120. Vgl. Algemeen Handelsblad 2-11-1905, waar hij omschreven wordt als ‘appelwijn-fabrikant te Elst’.
[13] Algemeen Handelsblad 1-11-1905; Het nieuws van den dag 2-11-1905, 4-11-1905.
[14] Algemeen Handelsblad 29-7-1907, 21-5-1910.
Wat ik toch nog steeds een raadsel vind, is dat er wel van allerlei andere appelproducten worden/werden gemaakt, maar geen cider. Kom je wel artikelen/advertenties in de kranten tegen van de appelproducenten met andere appelwaren? Appelsap bv etc. Of misschien maakten ze wel cider, maar zopen ze het allemaal zelf op, zoals hooibouwbier. Maar ja, dan zou je dat toch ook wel ergens tegenkomen. Misschien in artikelen over de appeloogst? Het blijft een raadsel …
Er werd onder andere appelstroop van gekookt en ook werd er fruit gedroogd en dan naar elders verzonden.
Voor zover er in Nederland nog cider werd gedronken in de 16e eeuw en daarna, is deze waarschijnlijk dezelfde weg gegaan als het bier: verdrongen door koffie, thee en jenever.
Schitterend verhaal, Roel. Had er geen flauw idee van. Wat ik eigenlijk ook wel eens zou willen lezen, is een ietwat doorwrochte beschouwing van de relatie bier-cider. Waarom cider toch steeds opduikt in biergerelateerde context, bedoel ik. Ratebeer heeft het ook omarmd, net als sake, met als schijnbaar enige argument: het is zo verweven met bier doordat ze samen worden aangeboden en getapt, in pubs e.d. Sja, maar dat kun je van wijn en whiskey evengoed zeggen. En speaking of: het is natuurlijk gewoon wijn, cider. Vandaar mijn vraagtekens hierbij. Enig idee? En misschien kan onze geachte Ratebeer-admin Cees hier ook zijn licht eens over laten schijnen?
Qua Ratebeer: de cider is inderdaad een historische context vanuit de UK. Er zijn nog steeds veel mensen tegen, maar de UK admins hadden vroeger een grote stem en daarna is het niet meer herzien.
De sake vind ik ook een raar verhaal. Ik vind dat persoonlijk geen plaats hebben. Maar de hogere admins (een zekere Oakes, die nog wel meer dubieuze beslissingen maakt, heeft hier volgens mij een grote stem in gehad. Maar pin me hier niet op vast) vonden dat een drank die door natuurlijke fermentatie van graan en dus zonder toegevoegde alcohol of destillatie is gemaakt, en daarmee zoveel vergelijkingen met bier heeft, dat het op Ratebeer mag.
Ik heb in beide beslissingen overigens geen aandeel gehad (want ik zou er tegen zijn ;-)), maar zelfs al had ik aandeel, dan vraag ik me af of er naar mij geluisterd zou zijn 🙂
Leuke niet alledaagse informatie die het hedendaagse cider maken in Nederland in zeker historische basis plaatst. er is op dit vlak nog veel te ontdekken en te delen. Twee aanvullende links zijn http://www.npv-pomospost.nl/pomospost/1994/Najaar/De_beste_appels_voor_cider_en_appelwijn.htm en het boekje Cider in ons traditioneel eetpratroon – een inheems – produkt. (http://www.asg.be/publicaties/studies-en-boeken).
De Nederlandse appel- en perenteelt is altijd gericht geweest op handel in tafelfruit en verwerking tot o.a. cider, laat staan de ontwikkeling van specifieke ciderrassen, is nooit een item geweest. De afzetmarkt vroeg er niet om.
Ons project (zie http://www.wageningenur.nl/nl/show/Cidergeschiktheid-van-oude-Nederlandse-appelrassen.htm en http://www.cidervoorieder.nl/) was juist gericht om het cider maken in Nederland met oude rassen te stimuleren. Het aantal cidermakers groeit langzaam maar tegelijk is er nog een lange weg te gaan om de ciderconsumptie in Nederland te laten groeien. Ongetwijfeld kunnen we nog veel leren van de kleine brouwerswereld qua productontwikkeling, marketing en logistiek.