Verloren bieren – 23 – Koningsbier
Bierdrinken is leuk, maar sinds mensenheugenis betekent bier drinken ook meteen de schatkist spekken. De overheid vindt altijd wel manieren om accijns te heffen op onze favoriete alcoholische drank, en het is dus ook niet verwonderlijk dat er steeds mensen opduiken die manieren vinden om de accijns te omzeilen. En dat kan natuurlijk met de beste bedoelingen.
Een van deze mensen was de industrieel en burgemeester Jan Backer (1790-1872) uit Oosterbeek. Backer was eigenaar van een suikerfabriek, waar hij stroop en suiker uit bieten en aardappels maakte. Met zo’n vijftig à zestig arbeiders was het voor die tijd een groot bedrijf. Maar er rijpte bij hem een idee, en dat had alles te maken met het overmatig gebruik van jenever in Nederland in die tijd. En zo publiceerde hij in 1839 het boekje ‘Het Konings-bier voorgesteld als volks-drank ter wering van de jenever-pest’.
Waar ging het om? Uiteraard willen we allemaal de jenever uitbannen, betoogde Backer, maar dan moeten we ook een alternatief bieden. Bier dus, maar geen ‘Leuvensch, Porter, Ale, Faro, Lambicq en dergelijke’, want die zouden alleen maar schadelijke ‘bedwelmende bestanddeelen’ bevatten. En ook geen aardappelbier zoals ze dat in Duitsland kenden, want dat bevatte nadelige foesel-olie. Nee, Backer had zelf een drank ontwikkeld, een door middel van gisting geproduceerde ‘kunstwijn’, die uiterlijk precies op bier leek: Koningsbier.
Omdat smaken verschillen, was Koningsbier verkrijgbaar in drie kleuren (wit, geel en bruin) en in vijf sterktegraden: dunbier, tafelbier, dubbelbier, zwaar bier en driedubbel bier. Door het bier meer of minder lang op vat te laten rijpen kreeg je ook nog de keuze uit vers, belegen en oud bier, zodat je uiteindelijk met al deze combinaties niet minder dan vijfenveertig soorten Koningsbier kon maken.
Maar nu het mooie: omdat het Koningsbier noch wijn, noch bier was, was het vrij van accijns. Bij het maken van Koningsbier werden geen druiven geoogst, geen mout verwerkt, geen werk- of roerkuip gebruikt. Er was geen speld tussen te krijgen. Nu hoefde het alleen maar gefabriceerd te worden, en daar had Backer natuurlijk ook aan gedacht: in Bergen op Zoom had zijn neef J. Dirks een aantal geschikte panden waar het Koningsbier gemaakt zou worden, door de firma Backer en Dirks.
Er zat wel een addertje onder het gras: Backer wilde aan dit liefdadige plan natuurlijk zelf ook wat verdienen. Daarom had hij er zojuist octrooi op aangevraagd en gekregen. Maar verder stond niets het Koningsbier in de weg om een heuse volksdrank te worden. In 1840 adverteerden Backer en Dirks nog maar even voor de twijfelaars: de minister van Financiën had toch echt bevestigd dat het Koningsbier niet accijnsplichtig was.
Het Koningsbier werd een aantal jaar ook daadwerkelijk verkocht, onder andere in Amsterdam, Leiden, Groningen, Rotterdam, Breda en Utrecht was het ‘zoo op Fust als op Kruiken en op Flesschen’ verkrijgbaar. Maar in 1847 moesten Backer en Dirks aankondigen dat ze per 1 maart hun witte bieren ‘wegens de ongewone duurte der bestanddeelen’ met 50% in prijs moesten verhogen. Wat was er aan de hand? Welke bestanddelen waren dat? Tja, het was de periode van de aardappelziekte, die sinds 1845 heel Europa teisterde en die in Ierland voor grote hongersnood had gezorgd. Want dat was toch echt waar Koningsbier van gemaakt werd: aardappels.
Uit de diepste krochten van het Nationaal Archief in Den Haag heb ik de originele octrooi-aanvraag van Backer opgediept, waarin hij uitlegt hoe het Koningsbier werd geproduceerd. Het hoofdbestanddeel was aardappelsiroop, blanke voor het witte bier en bruine voor het bruine bier. Je moest dan een hoeveelheid siroop mengen met water, het geheel goed laten doorkoken en na een snelle afkoeling in dichte vaten stoppen. Er zou dan ‘na enige maanden door de stille gisting een drank ontstaan zijn met de eigenschappen van vruchtenwijn.’
Door zelf gist toe te voegen was het mogelijk het proces te versnellen en zo de vloeistof ook wat zoeter te laten blijven. Om het product meer op bier te laten lijken, dan kon je er hop aan toevoegen, ofwel door in een ander vat hop te koken en de condens ervan door het bier te leiden, ofwel door bij al gevaat bier rauwe hop te doen en dit te laten trekken. Je kon er zelfs een soort wijn van maken door het aan te zoeten.
Maar ja, was het de aardappelziekte die dit kunstbier de das omdeed? Hoe dan ook, na 1847 is het Koningsbier geruisloos van de markt verdwenen. Jan Backer bleef doorgaan met suiker raffineren totdat de accijnswet op suiker veranderde en hij een machinale stoomwolkammerij begon. Wat het Koningsbier betreft, of dit nou wel zo smakelijk was is natuurlijk de vraag, maar wie zin heeft, en een paar bussen aardappelsiroop op de kop kan tikken, kan een poging wagen.
Koningsbier
Octrooi J. Backer 24 augustus 1839 (uittreksel)
Hoofdbestanddeel is suiker of siroop, bijvoorbeeld gemaakt van aardappels. Men moet siroop hebben die geneigd is kristallen te vormen en liefst zo snel mogelijk, binnen een paar dagen.
Het Koningsbier heeft van zichzelf geen bijzondere kleur, maar het kan wit, geel of bruin gekleurd worden. Voor wit neemt men blanke, voor bruin bruine aardappelensiroop, voor het geel mengt men blanke en bruine siroop. Ook de zwaarte kan men zelf kiezen.
Men vermengt een bepaalde hoeveelheid aardappelsiroop met water, tot de verlangde dunheid, laat het goed doorkoken en daarna zo snel mogelijk afkoelen. Als men dit vervolgens in dichte vaten sluit en deze van tijd tot tijd aanvult (zoals een wijnhandelaar) zal na enige maanden door de stille gisting een drank ontstaan zijn met de eigenschappen van vruchtenwijn.
Wil men echter een zoete zeef in het bier behouden, dan moet men de gisting bespoedigen door na het koelen gist toe te voegen en het in open vaten te doen. Leg de vaten schuin zodat het schuim of gist kan aflopen. Vul de vaten van tijd tot tijd aan tot de gisting klaar is. Sluit dan de vaten, en na enkele dagen is het Koningsbier klaar om afgetapt te worden.
Wil men Koningsbier meer op gewoon bier laten lijken en duurzaam maken, dan werpt men er bij het koken hop bij. Wil men een aangename geur en smaak, dan gebruikt men slechts de aromatische delen van de hop, zonder de extractieve delen. Dit kan op twee manieren:
1 Kook de hop alleen in water in een gesloten ketel met een helm erop. Voer de pijp in het verkoelde bier, waardoor de damp van de hopketel zich in het Koningsbier zal condenseren.
2 Voeg bij gevaat bier een hoeveelheid rauwe hop en laat dit koud uittrekken.
Voordelen van Koningsbier:
1 Het kost hetzelfde maar is krachtiger.
2 Door afwezigheid van meelspecie verzuurt en bederft het minder snel.
3 Het hoeft daardoor minder gehopt te worden, zodat het een minder bittere smaak krijgt, iets waar de mindere stand van afkerig is, zij hebben liever zoet.
4 Het heeft niet de nadelen van buitenlandse bieren of van Duits aardappelbier dat foeselolie bevat.
Men kan van deze drank ook als vervanger van wijn gebruiken. Vermeng hiervoor de gewone hoeveelheid kunst- of aardappelzoet met door de natuur gevormde suikerstof. Men kan hier de zogenaamde nalopen uit raffinaderijen gebruiken, maar het is beter (en iets duurder) om melasse te gebruikten voor het wit, en basterden of halfbasterden voor het bruine en gele koningsbier. Het witte bier dat men zo maakt zal wanneer men het enkel met het aromatische gedeelte van hop vermengt, en de gisting niet te sterk laat uitwerken, sterk mousseren en overeenkomst hebben met champagnewijn.
Het gele zal, zonder gist opgelegd, en behoorlijk aangevuld, na een paar jaar het aanzien van Madera hebben, en het bruine, na enkele jaren, opnieuw gezoet wordende, lijken op Malagawijn.
Voor de productie zijn verder geen bijzondere werktuigen nodig.
Bron: Nationaal Archief
Beste Hoppers,
Voor de website van HeemkundeRenkum heb ik veel informatie beschikbaar van straten, mensen, activiteiten en dus zeker ook van Jan Backer. We willen graag het orginele octrooi publiceren. Is dat via jullie beschikbaar.
groet
Frans
Beste Frans, mail me even op info@roelmulder.nl.